"Het 'iets' is een curieuze structuur van het 'niets'."
Dit zinnetje schreef ik zo’n 40 jaar geleden in een agenda neer als beknopte synthese, een voorlopig antwoord op de fundamentele metafysische vraag.
Later ben ik dat 'niets' gaandeweg wel met een hoofdletter gaan schrijven, uit verwondering en bewondering, voor dat wat is.
“Er is een kern van stilte en oneindigheid in het diepst van alle dingen”
– Felix Timmermans
“Het kind is voortdurend op zoek naar de algemeen geldende regel.
Zodra het die gevonden denkt te hebben duikt telkens weer een uitzondering op.”
“Tijd is de verpakking van oneindigheid.”
“Wij bevinden ons in het nu voortdurend op een snijvlak van de eeuwigheid.”
“Er is slechts één enkel niets.
Maar er zijn oneindig veel manieren om het te beschouwen.”
“Alles is trillend niets”
“Het iets vormt de structuur waarmee het niets benieuwd is naar zichzelf.”
“Ik ken niets”
2. Wat zit er overal het meest in? En wat is dan dat wat er over blijft?
3. Een denkoefening of bespiegeling van niets
4. Wat is dan dat absolute (niets)?
5. Kan iets uit niets ontstaan?
6. Van oerknal tot heelal, en verder
7. Is alles niets, of is niets alles?
9. De illusie van bewegingspatronen of vormen
10. Het grondweefsel van de schepping
15. Afgeleide werkelijkheden, sferen, of niveaus
16. De werkelijkheid zoals zij is of zich voordoet
18. Fraktalen, kennisbomen en levensbomen
19. Werelden in en door mekaar
20. Anatomie van tijd en ruimte
21. De plaats van een object binnen het geheel
23. Het kosmisch tekort versus kosmische overvloed
24. Via actie en reactie tot kosmische cycli
28. Menselijke filters van kennis en waarneming
30. Er is niets onmogelijk, zelfs niet dat alles onmogelijk is
2. Wat zit er overal het meest in? En wat is dan dat wat er over blijft?
Een dynamische gelaagde structuur 10
3. Een denkoefening of bespiegeling van niets
4. Wat is dan dat absolute niets?
5. Kan iets uit niets ontstaan?
De universele wet van eeuwig evenwicht
Plaatselijke en tijdelijke bewegingspatronen of vormen
6. Van oerknal tot heelal, en verder
Het macroscopisch fenomeen als verdere complicatie
Een dynamisch scheppingsproces
Relatieve omvang van het heelal
7. Is alles niets, of is niets alles?
Drie hoofdtoestanden van het niets. 28
Langdurige samenhang van bewegingen. 30
Synchrone bewegingen in een samenhang van hogere orde
9. De illusie van bewegingspatronen of vormen
Synoptische vormen van beweging
Drie soorten bewegingspatronen
Interferentie bij het waarnemen
10. Het grondweefsel van de schepping
Stabiele velden van duurzame patronen
Het duurzame patroon van een basisweefsel
Het basisweefsel als genererend veld
Dynamiek van een scheppingsproces. 38
Verschuiving van bewegingssnelheden. 40
Traagheid of inertie en magnetische kracht
Terugkerende bewegingspatronen in ruimte en tijd
Ultrasnelle beweging van het kleine. 44
Geleidelijke groei van asymmetrie. 47
Afspiegeling van onderliggende interactie
Objecten als reflectie van interacties
15. Afgeleide werkelijkheden, sferen, of niveaus
Sferen of niveaus met eigen wetmatigheden
16. De werkelijkheid zoals zij is of zich voordoet
Relatieve positie van de waarnemer 56
Verhullende en vervormende factoren. 56
Niveaugebonden afgeleide krachten. 61
18. Fraktalen, kennisbomen en levensbomen
Interactie met omgevingsfactoren
Verborgen eenheid in verscheidenheid
19. Werelden in en door mekaar
Betrachting tot mentaal totaalbeeldvorming
Het lichaam als deelweerspiegeling van de werkelijkheid
Transcendente en transversale werkelijkheden
20. Anatomie van tijd en ruimte
Beweging schept ruimte en tijd
De oertrilling als aanzet tot relatieve afgeleide werkelijkheden
Subjectieve tijdservaring binnen een geheel van gebeurtenissen
21. De plaats van een object binnen het geheel
Objecten breiden zich uit over meerdere niveaus
Objecten vervloeien in de diepte
Relativiteit van vorm en omvang
Omgaan met objecten kan op verschillende niveaus
Voeding als uitwisseling van bouwsteenobjecten
Uitwisseling van erfelijk materiaal 79
Verticale uitwisseling of doorstroming
Piramides van soort en aantal objecten
Objecten als synoptisch signaal van complexe gebeurtenissen
Het universeel systeem van het geheel
23. Het kosmisch tekort versus kosmische overvloed
Geleidelijke opvulling of correctie. 87
24. Via actie en reactie tot kosmische cycli
Fundamentele cyclus van het eenheidsveld
Complexiteit en onvoorspelbaarheid van reacties
Positieve of negatieve actie en reactie
Ruime en hoog ontwikkelde intelligentie
Intelligentie geen menselijk monopolie
Intelligentie in de context van een ruim netwerk
Kennisconcentraties of entiteiten. 96
De dynamiek van basisentiteiten
Interactie tussen diepere en oppervlakkige intelligentiedynamiek
De menselijke persoonlijkheidsstructuur
Functie van de intelligente dynamiek
Stabiliteit en duurzaamheid op grote schaal
Evolutie van kenniscomponenten
Verticale selectie en evolutie
Geëxtrapoleerd doel en werking van de evolutie
Een holistische beschouwingswijze. 107
Vrijheid van zijn of vrijheid van doen versus determinatie
Het interactiespel van vrijheid en determinatie in het relatieve
28. Menselijke filters van kennis en waarneming
Lichaamsobject als instrument in constante verandering
Uitwisseling van kennisobjecten
Herhaalde gevarieerde pogingen
De kans op juiste kennis varieert mee
Beperking van het kennisinstrument begint en eindigt bij de waarneming
Functionele kennis versus fundamentele kennis
Link tussen metafysica en wetenschap
30. Er is niets onmogelijk, zelfs niet dat alles onmogelijk is
In de oneindigheid doet iedere kans zich daadwerkelijk voor
Lineariteit ligt alleen aan onszelf 122
Dit boek is in vrij korte tijd tot stand gekomen, omdat het ideeën bevat die al vele tientallen jaren klaar zaten, of waren genoteerd in losse teksten en alleen nog maar wat beter en uitgebreider geformuleerd moesten worden. Voor de lezer kunnen desondanks zekere passages nogal compact en bij momenten misschien nogal ‘sterk’ over komen.
Maar het is dan ook geen roman om in één avond uit te lezen. Het is bedoeld om vrij langzaam en slechts met tussenpauzen te lezen en misschien te herlezen. Soms moet men een zin even op zich laten inwerken alvorens een volgende aan te snijden.
Daarom is de vorm ook in duidelijke paragrafen ingedeeld met vaak de bijpassende ondertitels.
Wie dat wil kan netjes vooraan beginnen lezen, maar men kan ook om het even welk hoofdstuk interessant vinden en daar het eerst mee beginnen. Want al is de basisidee in de eerste drie hoofdstukken het meest uitgebreid weergegeven, er is gepoogd ook in ieder hoofdstuk in beknopte vorm dezelfde basisidee mee te geven, die dit boek als geheel wil uitdrukken, al blijft die tenslotte toch altijd weer als transcendent gegeven tussen de regels hangen.
De ideeën verwoord in dit metafysisch beschouwingsmodel zijn voornamelijk het gevolg van inspiraties door de vele jaren heen waarin een menselijke geest zich probeert te structureren om voor zichzelf tot inzicht te komen in de diepere werkelijkheid van het eigen bestaan. Een theoretische verklaring als antwoord op de fundamentele verwondering.
Maar deze inzichten werden reeds vrij vroeg getoetst door bemiddeling van een jeugdvriend, leraar moraal, die een sterke overeenkomst bespeurde met wat het Zen boeddhisme aan theorie voorhoudt. Veel later bleek dat ook de meeste ideeën reeds in eeuwenoude culturele tradities voor kwamen zoals de Vedische traditie, meer bepaald de Vedanta (letterlijk het wetenseind). Ik ben dan ook bijzondere dank verschuldigd aan de Indische filosoof en pedagoog Maharishi Mahesh Yogi, die mij als leermeester de bevestiging en verdieping verschafte van de voornaamste basisideeën die nu in dit boek meer in het breed tot uitdrukking zijn gebracht en eveneens aan Michel Angot, Frans professor oriëntalistiek en Sanskriet, die mij dankzij zijn cursussen toeliet om tot het besef te komen dat ook de Indische filosoof Shamkara en zijn school reeds in vroege eeuwen deze fundamentele kennis op vergelijkbare wijze exploreerden.
Tenslotte is het onze vurige wens, dat u, beste lezer, hierin het nodige houvast zult vinden om eveneens zelf verder te gaan in de fascinerende reis naar het diepste binnenste van de schepping, en daar de soms schokkende vreugde van het herkennen te ondervinden.
De
auteur
De werkelijkheid is hermetisch. Je staat er ofwel volledig buiten, ofwel zit je er volledig in. Wat ook je plaats is, om ze te begrijpen moet ergens een begin worden gemaakt.
Dit boek wil een fundamentele visie weerspiegelen die zich plaatst aan de basis van klassieke filosofie, wetenschap en religie, met de bedoeling er de gemeenschappelijken van te belichten.
Het is hier niet de bedoeling om een stelling te poneren, die dan met redeneren als volledig juist of fout zou moeten worden verklaard. Daartoe leent het onderwerp zich niet. Wel is het zo dat hier en daar redeneringen worden ingelast in een visie die in feite alleen staat op zichzelf, en die de lezer vrij laat ze aan te nemen of te verwerpen. We gaan ervan uit dat de mens in staat is voor zichzelf verbanden te leggen die niet altijd of misschien nooit als juist kunnen worden bewezen, maar die hem intussen wel in staat stellen de spanning van het niet-begrijpen enigszins te verlichten, zij het ook maar tijdelijk, en die als werkhypothese kunnen worden gebruikt bij zijn verder constructief leven.
Het is aan de mens blijkbaar gegeven om tot de diepere wezenskern der dingen door te dringen. Laten we die kans dus grijpen en de mogelijkheid benutten. Dit te doen maakt ons misschien weer wat meer mens.
De alomvattende werkelijkheid vormt een geheel op zich en kan enkel in haar geheel begrepen worden of in het geheel niet. Om ze enigszins toegankelijk te maken voor het intellect was het nodig ze in begrijpelijke onderdelen te gieten, die als het ware volledig in elkaar schuiven, maar die hier voor geleidelijk dieper inzicht uit elkaar zijn geschoven. Die kunstmatige inbreuk van het intellect op de alomvattende werkelijkheid doet haar onvermijdelijk onrecht aan en kan er hooguit een fragmentaire afspiegeling van geven. Het intellect zal dan ook waarschijnlijk die kunstmatige breuklijnen altijd blijven zien voor zover het niet zelf verder gaat dan de hier aangereikte aaneenschakeling van wat in feite op elkaar gestapelde hulpstellingen zijn. Daarom is het van belang dat de lezer beseft dat deze op het eerste zicht verschillende – en vaak zelfs misschien ogenschijnlijk tegenstrijdige – hulpstellingen moeten worden gezien als allemaal in elkaar passend tot het geheel dat de werkelijkheid zelf is die ze willen weergeven.
Ieder hoofdstuk apart reikt als het ware een nieuwe hulpstelling aan, waarmee het geheel beschreven zou kunnen worden onder een voor dat hoofdstuk typerend aspect. De verleiding zou dan kunnen bestaan om het hier of daar bij te houden en te denken dat men er genoeg aan heeft alles op die manier te begrijpen. Maar aangekomen bij een volgende hulpstelling zal misschien dezelfde neiging opkomen voor het aldaar typerend aspect van beschouwing. Het lijkt dus nuttig om het intellect toe te laten iedere nieuwe en vaak tegenstrijdige benaderingshoek te verkennen en te verwerken met als doel tenslotte toch nog iets van een stevige basis van beschouwen over te houden, die als het ware tussen de regels door zou moeten klinken, en zich niet in woorden laat vatten.
Indien dit laatste bereikt wordt, dan is het doel van dit boek bereikt.
Zelfs voor de meest gevorderde primaat is het een hele toer om zich iets zo abstracts als ‘het niets’ in de geest voor te stellen. De reden is dat we er zo aan gewend zijn altijd en overal wel iets te zien of te horen, te denken enzovoort. We leven nu eenmaal in een wereld van concrete dingen, waarnemingen en ideeën. Dat is ons leven. Dus als we ‘het niets’ willen waarnemen gaan we daar nog altijd 'iets' in zoeken. Zo zijn we geconditioneerd.
We komen uit het niets en hebben het efficiënt de rug toegekeerd. Dat heet evolutie.
Maar zoals dat gaat met primaten, zijn er altijd wel een paar hier en daar, die weer eens iets ongewoons moeten gaan uitproberen. En dat is natuurlijk ook evolutie.
Men wil namelijk graag via de reflectie van een mentale achteruitkijkspiegel het verste punt dat we achter de rug hebben gaan onderscheiden, en er zelfs, als het even kan, via intelligent raden, achter komen wat daar dan nog voor was.
Moeten we het echt zo ver zoeken? Bevat onze wereld in zijn hedendaagse staat niet voldoende leegte om er ons een voorstelling van te kunnen maken? De interstellaire ruimte is zo goed als één grote leegte. In een melkwegstelsel als het onze zit meer niets dan iets. Dat opeengepakte 'iets' blijkt dan uit moleculen en atomen te bestaan, die op hun beurt weer hoofdzakelijk 'niets' zijn.
En daar zijn we ook zelf uit opgebouwd. We zijn dus nogal ijle wezens als je het zo bekijkt. Zelfs de deeltjes die de zogenaamd vaste materie samenstellen bestaan uit 'ladingen'. Als we in die grootteorde doordringen is er niets vasts meer te bekennen.
De fysicus Heisenberg zegt zelfs dat het onwaarschijnlijk is dat je zo'n ladinkje zult tegenkomen, waar je het dacht te mogen willen zien.
En daal je verder tot de Planck-schaal af, dan is er zelfs geen tijd of vorm meer te bekennen, maar een melkachtig stroboscopisch licht als in een aanhoudende kosmische kortsluiting.
Wat wij op de gewone dagelijkse schaal waarnemen, en waar we voor getraind zijn, is zo te zien dus nogal illusoir. We zien een glanzende schijf als het de draaiende propeller van een vliegtuig is.
Zou zo'n schijf nog eens snel rond haar middellijn draaien, dan zagen we een kristallen bol. Een beetje op die manier moeten we ons de 'deeltjes' voorstellen, die in ons gezichtsveld samenklitten tot 'iets', materie. Ons 'volwassen' zicht is altijd synoptisch, 'samenvattend'.
Door deze visie door te trekken van het zichtbare naar het onderliggende onzichtbare, komt men tot een dynamische, gelaagde structuur van de kosmos. Iedere laag heeft haar eigen oppervlakkig perspectief, maar manifesteert zich als de resultante van de dynamiek van iedere onderliggende laag. Iedere laag is een complicatie van een onderliggende laag. Deze lagen worden steeds ijler en eenvoudiger als men dieper in de materie afdaalt. Zo is het diepteperspectief van de kosmos. Tenslotte komt men via vage energievelden tot een ijl netwerk van 'spinsels' van de oertrilling van het niets zelf, dat eindeloos overal en altijd voor komt.
De mens is op aarde ongetwijfeld het wezen dat blijk geeft van het grootst mogelijke abstractievermogen. Toch is het zelfs voor ons niet zo gemakkelijk ons een voorstelling te maken van zoiets eenvoudigs als: niets. Eenvoudig is het, want niets verdeelt het. Het is als het ware een veld zonder grenzen, maar dan ook weer geen plat veld, want dat zou een bovenkant en een onderkant hebben. Dit is dus eerder een ruimtelijk veld. Maar dan zonder die ruimte. En eigenlijk is het dus ook geen veld. Maar we moeten er toch een naam aan geven, als we het willen beschouwen. Vacuüm is de courante naam, leegte.
In dit en volgende hoofdstukken maken we een denkbeeldige reis naar en doorheen de absolute lege ruimte...
Absoluut lege ruimte betekent dat er ‘niets’ is en dat dit niets tegelijk eindeloos is, oneindig, onbegrensd. Het is overal en nergens, eindeloos groot en eindeloos klein.
Telkens wanneer we het willen hebben over zoiets omvattend absoluuts als het niets, de leegte, het vacuüm, stuiten we onmiddellijk op allerlei tegenstrijdigheden. Dat komt omdat we in geval van het absolute niets, alles zouden moeten uitsluiten, dus ook onszelf. De paradox is echter dat we, bij het beschouwen van zoiets alomvattends als het absolute niets, onszelf als beschouwer daarvan niet kunnen uitsluiten, juist om de beschouwing nog mogelijk te maken. (meer...)
Oneindig, eindeloos in ruimte en tijd is al zo’n beperkend karakteristiek, maar we bedoelen daarmee: het niets bestaat louter op zichzelf en heeft geen enkele grens of beperking. (Herinner u dat we voorlopig aannemen dat ook wij als waarnemer geen begrenzing ervan vormen.) Maar als het eindeloos is, dan betekent dit, dat er ook geen enkele grenslijn te vinden of te bepalen is tenzij willekeurig en zonder betekenis. In het oneindige niets kan men overal en nergens zo’n denkbeeldige, virtuele, grenslijn trekken als men dat wil, want die lost als het ware ook weer onmiddellijk op of kan zich op een oneindig aantal andere plaatsen voordoen. Er is namelijk nergens een absolute referentie, er is geen boven of onder of links of rechts, voor of achter, en zeker geen naast, want naast zou onmiddellijk worden opgeslokt door het eindeloos niets zelf, dat er per definitie overal en altijd is.
Er is dus geen referentiepunt in een oneindig niets. En dan zou men kunnen concluderen: geen referentiepunt, dus kan er ook niets anders gedefinieerd worden, dus is er alleen maar eindeloos niets en niets anders. En dat is dan de diepste werkelijkheid.
Maar als we het hierbij houden, dan is dit boek nu geschreven, neen, dan is er ook helemaal geen boek of geen bibliotheek enzovoort. En we stellen intussen vast dat er toch een heelal vol met vanalles is. (meer...)
Keren we even terug naar de voorstelling van eindeloze stille leegte waarin geen enkele referentie aanwezig is. Als er geen referentiepunt bestaat, dan kunnen we om het even welk punt daarin als referentiepunt kiezen. Door dit te doen reduceren we als het ware het niets tot één enkel punt, zonder dimensies. Dit punt stelt dan het hele niets voor, het niets verwijst hierin volledig naar zichzelf en het punt heeft de waarde van het hele niets als eindeloze leegte.
Maar wat is er dan buiten dit punt? Om de virtuele uitgebreidheid van het niets tot in het oneindige voor te stellen kunnen we dus proberen ons een oneindig aantal van dergelijke punten in te beelden die zich op willekeurige plaatsen ten opzichte van elkaar bevinden binnen de eindeloze nietsruimte, een beetje zoals sterretjes in de kosmos. Alleen zijn deze uiteraard eindeloos klein. Dat wil zeggen, ze hebben in feite geen afmeting. Waarmee zou men immers hun afmeting vergelijken, aangezien er geen referentie daarvoor bestaat.
Om het volledige niets in termen van dergelijke punten te beschrijven, zou men het als een oneindig dichte nevel van puntplaatsen moeten beschouwen. (meer...)
We kunnen gerust stellen dat het oneindige niets uit oneindig veel puntplaatsen bestaat.
Het niets zit dus volgepropt met dergelijke punten, die we nietspunten kunnen noemen. Daarbij moeten we ons voorstellen dat ieder nietspunt als het ware naadloos overgaat in ieder ander nietspunt. Het niets zelf is de limiet van alle nietspunten die het bevat.
In hoeverre kunnen we nu dit nietspunt gelijk stellen met het niets als zodanig?
Het absolute niets, aangenomen dat het kan op zich bestaan zonder meer, kunnen wij nooit als dusdanig, 'an sich' kennen. Zoals in feite met alles, kan ons intellect er enkel een min of meer eigen reflectie van kennen, er zich een beeld of voorstelling van vormen, hoe solipsistisch dit ook mag klinken. Dat beeld, in onze verbeelding, is niet het echte ding, maar verwijst er dan zo getrouw mogelijk naar, zoals de afschaduwingen van de 'ideeën’, die ook volgens Plato niet als dusdanig gekend worden door de mens, maar zijn als schaduwen van objecten die door een fakkel op een rotswand geprojecteerd worden. Dus dat geldt des te meer als de 'idee' zoiets absoluut grenzeloos abstract is als het eindeloze niets zelf. Dat moeten we steeds in ons achterhoofd erbij bedenken, wanneer we ons ‘het’ niets proberen te verbeelden.
Een beeld is per definitie bepaald, beperkt, dus ook een beeld van de eindeloze stille leegte is dat.
Het vijfde element, de quintessens, een vijfde natuurkracht, een vijfde dimensie… Als we de afwezigheid van de vier ons bekende natuurkrachten en daarbij horende fenomenen beschouwen blijft er zelfs geen zwart gat maar een op het eerste zicht neutraal 'vacuüm' over. De enige kwaliteit die we aan het overblijvend vacuüm kunnen koppelen is die van 'lege ruimte', al heeft ook die geen echte betekenis, zolang onze abstractie-oefening voortduurt. Het is pas wanneer we de omgekeerde oefening doen, opnieuw natuurkrachten toelaten, dat we zien dat daar inderdaad de ruimte voor was. De ruimte schijnt alles toe te laten, zonder ruimte is er niets. Maar 'niets' is absolute ruimte voor alles. Ruimte is dus niets en niets is ruimte.
Als we over ruimte spreken moeten we echter onderscheid maken tussen twee categorieën: de lege en de ingenomen ruimte.
De ingenomen ruimte is gevuld met het resultaat van de werking van de vier basisnatuurkrachten, trillingen. De lege ruimte is intussen open bouwruimte…
De ingenomen ruimte is het domein van de fysica. De lege ruimte is het domein van de metafysica.
Zodra we ons mentaal gaan proberen in te beelden wat het eindeloze niets is, dan kiezen we ergens een willekeurig punt, waarrond we een denkbeeldige cirkel trekken, die een denkbeeldige leegte afbakent.
Dat zijn eigenlijk al enkele bepalingen bij elkaar. We kunnen daar natuurlijk bij bedenken, dat het punt overal kan zijn, en dat de cirkel aangeeft dat de leegte zich, vanuit dat punt gezien, in alle richtingen uitstrekt.
Dit om te verrechtvaardigen dat we enkel zinvol over het niets kunnen praten en denken, indien we bereid zijn er toch enkele predikaten aan toe te kennen.
We zouden kunnen proberen over de predikaten die het niets aangeven en bepalen het eens te worden, en daarna, of daarmee, voor onszelf nagaan of dat dan werkelijk kan.
Het predikaat ABSTRACT lijkt alvast aangewezen, omdat het aangeeft dat de idee die we zoeken te verbeelden boven onze vertrouwde relatieve beelden uitstijgt. Het niets is wat er overblijft als men al het andere uitveegt. Het is dus puur abstract.
Het predikaat ONEINDIG zou moeten aangeven dat het niets op zich geen grenzen heeft. Dit geldt voor het absolute niets op zich.
Tegelijk weten we dat 'een weinig' niets ook kan omsloten worden door een vliesje van niets, als een luchtbel in een vliesje van vloeistof of als een druppel die op het water drijft. Dit lijkt op het eerste zicht tegenstrijdig, maar is het niet noodzakelijk. Want vooruitlopend op de aanvaarding dat het abstracte absolute oneindige niets virtueel wel kan, zou zo'n relatieve insluiting van een deel van deze oneindigheid, alvast die oneindigheid zelf niet kleiner maken. Hetzelfde zou gelden, indien we de insluiting van relatieve 'nietsbellen' als schuim in en op de oceaan zouden beschouwen, die de relatieve materie in de ruimte uitbeeldt. Zo één bel, of een hele vlok zo groot als een kosmos zou het oneindige niets hoogstens een relatief middelpunt geven, maar er verder niets aan afdoen.
Het predikaat ZIJN kunnen we niet aan ons beeld van het niets onthouden, als we stellen dat het leegte is. Leegte is zijn in zijn zuiverste vorm. Het is alleen maar zijn, zonder meer.
Het is in die hoedanigheid ABSOLUUT zichzelf zonder meer.
Loodrecht daarop staat het worden, dat relatief is.
Als we zouden stellen dat het niets niet is, dan zeggen we dat er nergens ooit een niets voorkomt, dat dus alles vol is. En dat is niet onze waarneming. Want we nemen ook in onze relatieve wereld heel veel leegte waar, ingebed als het ware in rondsuizende deeltjes, die op zichzelf dan ook weer niet zo gevuld blijken. En zelfs die omsluiting blijkt niet zo hermetisch als ze wel lijkt, blijkt relatief. Zo wordt bijvoorbeeld de elektronenschil rond een atoomkern gevormd door een elektronlading die er zo snel in allerlei richtingen omheen suist, dat daar voor andere relatieve kleine objecten zo goed als geen doorkomen aan is (zelfs aan hun hoogste snelheid) zonder te botsen en af te wijken. Maar de trillingsfrequentie geeft aan dat er wel gaten zijn.
In de volgende hoofdstukken zullen we zien hoe deze predikaten tot uiting komen in het relatieve niets en hoe dit relatieve niets zichzelf organiseert.
Om theoretisch uit te pluizen of en, zo ja, hoe iets uit niets kan ontstaan, moeten we onze bespiegeling over het niets nu even doortrekken en kijken hoe het niets zelf en de nietspunten die het quasi bepalen zich verhouden tot elkaar. We beschouwen dan de limiet van de verhouding tussen het eindeloos grote en het eindeloos kleine.
In het kader van dit beschouwingsmodel kunnen we ons op een beperkt aantal nietspunten concentreren. Aangezien het zich in een onbeperkte oneindige ruimte bevindt, is zo'n punt niet vast gelokaliseerd. Het niets heeft daar geen referenties voor. Dit betekent dat het in feite in volkomen stilstand kan verkeren, of in beweging, dat maakt in wezen geen verschil. Voor zover het in beweging is kan het dan heen en weer trillen en beschrijft het op die manier een beperkte lijn. Hetzelfde geldt voor die lijn. Ze kan oerstil zijn, of ze kan allerlei bewegingen uitvoeren, ook die om haar middelpunt en beschrijft dan een cirkel die op zijn beurt weer kan om zijn as draaien en de eerste allerkleinste bolvormige ruimte scheppen. Wat we dus eigenlijk beweren is dat een onafhankelijke waarnemer om het even welke trillingen, figuren en golven kan projecteren in dat niets, en daarvan uitgaand alle mogelijke conglomeraten, combinaties en complicatieniveaus kan in beschouwing nemen. Belangrijk is dat we hier op een beschouwingschaal zitten die nog ver beneden die van de elementaire deeltjes ligt.
Aangezien het geen afmeting heeft kan ieder punt zich op ieder moment op willekeurig welke plaats binnen het niets bevinden, niet erbuiten, want daar is ook eindeloos niets, en er bevinden zich dezelfde punten. Er is dus geen buiten in de oneindigheid van het niets. Buiten de oneindigheid van het niets is nog altijd niets. Dus ook daar zijn nietspunten denkbaar. Er zijn gewoon eindeloos veel van dergelijke punten denkbaar. Als we het niets nu beschouwen als een eindeloze verzameling nietspunten, dan komt het beeld naar voren van een soort nevel van oneindig kleine puntjes.
Die nevel is louter denkbeeldig natuurlijk, en hij vult het niets volledig op als een wolk, zij het in dit geval een eindeloze wolk.
In eerste instantie beschouwen we de nietspunten als homogeen verspreid over de hele nietsruimte. Zo te zien is er nog altijd niet veel meer spectaculairs te bespeuren dan bij onze allereerste beschouwing van het lege niets als zodanig.
Maar nu begint het. Want hadden we niet gesteld dat in het niets helemaal niets gedefinieerd kan worden, omdat er geen enkele referentie aanwezig is, die zelf een definitie zou zijn? Welnu, als er geen vaste vergelijkingsbasis is binnen het absolute niets dan dat niets zelf, dan is geen één van het oneindig aantal denkbeeldige nietspunten waarmee wij het quasi beschrijven, aan een vaste plaats gebonden.
Door op die manier op onze primaire beschouwing van enkel eindeloos niets en een eindeloos aantal nietspunten in te zoomen, moeten we vaststellen dat al die nietspunten eindeloos in beweging zijn. De nietsnevel op zich is op die manier een levende nevel, die voortdurend in beweging is. Vergeleken met het absolute geheel van het niets dat eeuwige rust en stilte vertoont is de nietsnevel eigenlijk zijn tegenpool die eindeloos een tinteling van eeuwige dynamiek vertoont. Door de introductie van de karakteristiek beweging wordt die nietsnevel een virtuele energiewolk. Samengenomen is het alsof het absolute niets eeuwig ademt en trilt, en dat de nevel het volledig omhult en verhult.
De nietspuntjes hebben het dubbelzinnig karakter van in principe tegelijk eindeloos stil en eindeloos in beweging te kunnen zijn, en dit volledig at random. Als we het absolute eenheidsveld op die manier bekijken, dan krijgen we per denkbeeldig tijdspunt telkens een andere momentopname ervan te zien. Door die tijdsmomenten aaneen te rijgen wordt er iets als een eindeloze wolk van voortdurend flikkerende nietige puntjes getoond. In zijn geheel geeft dit de zelf-interagerende dynamiek van het eenheidsveld, het absolute zijnsveld van het niets, weer.
Dit energiewolk-aspect kan men met de oerenergie vereenzelvigen. (meer...)
Laten we nu verder inzoomen in dat geheel. Beschouwen we opnieuw de bewegende nietspunten van de virtuele energiewolk. Er is zoals gesteld geen enkele absolute referentie en dat geldt evenzeer voor de bewegingen die ze uitvoeren. We kunnen dus niet zeggen dat ze zich in één bepaalde richting bewegen. Alle richtingen zijn immers mogelijk in een ongedetermineerd oneindig geheel. Globaal zullen alle willekeurige richtingen dus worden ingeslagen voor de beweging der onderscheiden nietspunten, en zullen al deze richtingen elkaar in het geheel van de tijd[1] neutraliseren, zodat het binnen het geheel van het niets opnieuw lijkt of er alleen rust en stilte, geen punten en geen beweging is. Dit laatste zullen we de universele wet van eeuwig evenwicht noemen. Deze houdt in dat in het geheel genomen ‘plus en min gelijk is aan nul’ en dat het is alsof er niets gebeurd is als we de eindbalans van de eeuwigheid zouden kunnen maken.
Maar op de beperkte schaal van een beschouwd aantal bewegende nietspunten kan het beeld er helemaal anders uit zien. Beschouwen we een beperkt aantal nietspunten die in elkaars omgeving bewegen binnen de nietsnevel, dan zullen we zien dat de willekeurige beweging van een aantal van deze punten misschien een zekere tijd[2] min of meer kan samengaan. Die mogelijkheid bestaat namelijk binnen het bestek van de oneindigheid. Als we het geheel een bijna oneindige zee van tijd zouden gadeslaan, dan zouden we op bepaalde momenten in die tijd zien dat er een toevallige samenloop van omstandigheden optreedt, waarbij een min of meer grote verzameling nietspunten zich in een bepaalde richting begeeft. Dit gebeurt dan volledig overeenkomstig de wetten van de waarschijnlijkheid. Hoe klein de kans ook is, in de oneindigheid zal ze zich voordoen, ergens, ooit.
Dat brengt ons ertoe te stellen, dat zich om het even welke soort, richting en graad van simultane bewegingen kan voordoen binnen de nietsnevel. (meer...)
Het iets ontstaat niet uit het niets. Het bestaat uit en in het niets. Het iets is een bepaalde hoedanigheid van het niets, van beperkte duur, een deel van de oneindigheid.
Het ontstaan en verdwijnen van deeltjes doet zich overal en altijd in de kosmos voor. Opvallende originele generatieplaatsen zijn de sterren die in hun geheel genomen als een reusachtige energiewerveling voor komen die zich op afstand voordoet als een 'deeltje' van relatief gigantische afmetingen. Sterke verdwijnplaatsen zijn grote en kleine zwarte gaten. Beide houden elkaar ook op die schaal in kosmisch evenwicht.
'Dingen vormen zich niet
spontaan', zegt men wel eens, maar er zijn wel concentratieplaatsen van het
hele proces dat hierboven beschreven is. Ergens verschijnen en verdwijnen ze
dus voortdurend tegelijk, in een soort evenwichtsreactie, waarvan het 'ding' de
plaatselijke en tijdelijke resultante is. (meer...)
In voorgaande hoofdstukken hebben we gepoogd een beschrijving te geven van de toestand die overheerst waar zich niets heeft gemanifesteerd, waar en wanneer er in feite geen heelal te bekennen valt. We hebben abstractie gemaakt van al wat werkelijk geschapen is (of lijkt, zoals we verder zullen zien). Het blijkt de macroscopische beschrijving van een eeuwige oeroceaan die als het ware compleet transparant is, maar waarin zich microscopisch alleen maar wat tintelingen voordoen die kunnen worden geduid als virtuele bewegingen van virtuele puntplaatsen. Het niets schommelt virtueel, in virtuele ruimte en tijd.
We hebben gezien hoe binnen het oneindige tijdsbestek dat hier gegeven is zich de waarschijnlijkheid kan voordoen dat dergelijke virtuele bewegingen min of meer massaal gelijk lopen. Waar en wanneer dat gebeurt, doen zich allerlei virtuele vormen voor. Deze verdwijnen eventueel relatief weer even snel. Maar in de oneindigheid is tijdruimte genoeg en er is alle waarschijnlijkheid dat zich een samenloop van omstandigheden van dergelijke virtuele bewegingen voordoet, die we zouden kunnen catalogeren als redelijk stabiel. Dat houdt automatisch in dat er ook omstandigheden zijn waar de virtuele bewegingspatronen zeer chaotisch en onstabiel zijn, en deze zullen mogelijk zelfs de overhand hebben. Maar daar waar en wanneer zich een zekere stabiliteit van bepaalde combinaties van bewegingspatronen voordoet, daar kan zich mogelijk een nieuw min of meer macroscopisch fenomeen op deze basis enten.
Hoe is dit te verklaren? Het samengaan van bepaalde trillingspatronen van nietspunten kan, zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, niet alleen min of meer geometrisch stabiele virtuele figuren genereren maar het kan ook tot verdere complicatie daarvan leiden.
We zullen dit illustreren door op een bepaalde plaats binnen de nietsnevel in te zoomen waar zich een merkwaardige combinatie van bewegingen van nietspunten voordoet. Bijvoorbeeld een pulsatie van opeenvolgende nietspunten doet deze elk om beurten opzwellen tot een min of meer groot nietsbolletje en weer krimpen. Er kunnen intussen massa’s andere nietspunten in de omgeving en daartussen bewegingloos blijven, de bewegende punten – die geen dimensie en dus zeker geen massa hebben – breiden zich transparant uit over die andere en misschien deels ook over elkaar. Alleszins kunnen de gevormde nietsbolletjes elkaar tijdelijk en deels overlappen. Wat we dan als het ware te zien zouden krijgen is een soort snoer van doorschijnende parels van een zekere lengte die elk om beurten opzwellen en krimpen. Afhankelijk van de manier van kijken zouden we ditzelfde fenomeen ook kunnen waarnemen als het rollen van één enkele of van een aantal parels van zekere grootte volgens de lengteas van wat ons eerst een snoer leek.
Die tweede waarneming is een synoptische complicatie van de eerdere, die zelf al een complicatie was van de waarneming van het nietsveld zonder meer.
Men kan zich wel voorstellen dat op grotere schaal binnen de nietsnevel zich complicaties van grotere orde voordoen. Bij drempelwaarden van samengaan van complicaties met bepaalde graad, zoals oerlicht, zou een min of meer stabiele basis kunnen gelegd zijn voor een epifenomeen als een oerknal van zekere omvang.
Bij kleinere omvang zou het eerder een oersisser zijn. Maar in de gegeven oneindigheid van de nietstijdruimte doet de waarschijnlijkheid zich voor van de juiste condities qua complicatiegraad en bewegingsgraad van nietspunten, en realiseert deze zich dus ook.
Het woord oerknal doet het erop lijken dat er zich een explosie van één enkel nietspunt voordoet met alle gevolgen van dien. Maar dat is in de context van het voorgaande niet zo letterlijk meer te nemen. Een nietspunt kan gewoon niet exploderen want het heeft helemaal niets in zich, het is enkel een virtuele puntplaats binnen het ontzaglijke niets. Als dusdanig blijft het dan ook eeuwig onveranderd. Wat wel mogelijk is, is dat een aantal gelijktijdig voor komende epifenomenen van de aard zoals hierboven beschreven in zekere zin volledig in tegenstrijd zijn met elkaar en dat die spanning leidt tot een epifenomeen van een nieuwe orde. De nietspunten zelf blijven daarbij volledig zichzelf en nemen niet in meerdere mate deel aan het proces dan zij voordien deden. Ze bewegen alleen maar wat, zoals zij altijd al deden, voor eeuwig. Simultaan echter zijn er de complicatiegraden van deze bewegingen, die in een tijdruimte tot een kritische drempel kunnen samengaan.
De oerknal kan nog op een andere manier worden beschreven. Het is een opeenvolging van complicatiefasen van bewegende nietspunten die als het ware elkaar inhalen en dan voorbij hollen. Een deel van dit proces speelt zich af onder de drempel van fysische manifestatie zoals het grootste deel van een ijsberg of van een vulkaan onder de oppervlakte zit, en een klein deel van het proces is dat wat min of meer zichtbaar is binnen de fysische wereld, ja het is gewoon deze fysische wereld in dit geval. Dit belet niet dat er een overgangszone is die op zich het bestuderen waard is, omdat zij het ontbrekend verband tussen de virtuele binnenwereld en de gemanifesteerde buitenwereld levert, en het mogelijke inzicht hoe het ene zich in het andere omzet.
In de context van een vernieuwde Trillend Niets Theorie zoals we die hier uiteenzetten kan worden aangenomen dat een oerknal geen uniek fenomeen is (meer...)
De duur van iedere kosmos zou individueel bepaald zijn, maar wel in verhouding tot de beginsituatie die aan de basis van zijn oerknal ligt. Het einde van een kosmos wordt door de meeste wetenschappers voorgesteld als een soort omgekeerde oerknal, die zij dan een eindkrak noemen. De redenering is dat een kosmos die in het begin de omvang van een nietspunt had (geen dus, vandaar die ‘knal’) zich geleidelijk uitbreidt, in de beginfasen zeer snel, en daarna steeds langzamer, en dat het uitdijend heelal bijgevolg ook weer terug moet inkrimpen om tenslotte terug te verdwijnen in een nietspunt.
Binnen de hierboven geschetste visie hoeft dit echter niet noodzakelijk het geval te zijn, al is het één van de mogelijkheden. Het kan even goed gebeuren dat de verschillende onderdelen van een kosmos inmiddels de tijdruimte van één of meer andere kosmossen hebben doordrongen en daar elk op zichzelf uitdoven en krimpen na de nodige interferenties met stralen en deeltjes van zulk een gast kosmos. Wat volgens velen evenzeer mogelijk is, is dat de verre uitlopers van het uitdijend heelal (meer...)
Maar het meest logische lijkt nog wel dat de processen van schepping, instandhouding en vernieling voortdurend gelijktijdig aan gang zijn, zij het in verschillende proporties. Er is dus een voortdurend universeel worden aan de gang, dat een dynamisch proces is, en waarin pieken en dalen voor komen van elk van die drie basisactiviteiten, wat lokaal en tijdelijk het beeld oplevert van overwegend het ene of het andere zoals hoger geschetst.
Wat de tijdelijke omvang van een kosmos binnen het oneindige vacuüm betreft kunnen we overeenkomen dat deze zover reikt als er theoretisch meetbare stralen en deeltjes voor komen. In de praktijk zou ons dat uiteraard ook bij sommige twijfelgevallen brengen, daar namelijk waar twee kosmossen al dan niet duidelijk in elkaar over gaan. Iedere kosmos op zich kunnen we ons voorstellen als een relatieve concentratie melkwegstelsels of nevels en dat betekent dan dat er concentratieverschillen zullen voor komen binnen een individuele kosmos, zoals die er ook tussen twee kosmossen zullen zijn, hetgeen de identificatie van welke kosmos bij welke oerknal hoort alleen maar zal bemoeilijken. Maar dat lijkt ons voorlopig een luxeprobleem.
Ook al vormt onze kosmos slechts
een speldenprik in de oneindige virtuele tijdruimte, intussen mogen we er
gerust vol bewondering voor zijn, en kunnen we ook wel stellen dat wij ons
binnen een unieke tijdruimte van een kosmos bevinden, maar niet in het enige
dat er is of was of ooit zal zijn. (meer...)
[1] Tijd is in feite een relatief gegeven dat teruggaat op beweging. In dit geval wordt het begrip tijd geprojecteerd op het geheel van het voortduren van het niets, de eindeloosheid ervan.
[2] Tijdsverloop is in deze context gebonden aan beweging binnen een beperkt veld van beschouwing binnen het niets.
[3] Theoretisch kunnen we er qua nietspunt concentraties vier hoofdtoestanden voor beschouwen: helemaal leeg of vol, een kwart vol, half vol, en een kwart leeg. Dit zou de hoofdcyclus van het leven van een heelal aangeven als 'maanstanden'.
[4] Bij relatieve temperatuurverhoging versnelt overigens de neiging tot stromen en diffunderen. Temperatuur is dan ook een factor van relatieve snelheid van bewegende deeltjes. Of andersom als men wil.
[5] Hiermee bedoelen we de tijdscyclus van de waarnemer. Dit is te begrijpen zoals het aantal beelden per minuut dat nodig is om geen afzonderlijke beelden maar een schijnbaar vloeiende beweging voor te spiegelen bij het vertonen van een filmpje. Het is dus de graduering van de tijdschaal. Hoe fijner de graduering, hoe korter de tijdsgraad.
[6] Dit doortrekkend kunnen we tot het besef komen dat ons lichaam dat misschien relatief traag schijnt te zijn, intussen toch wel bestaat bij gratie van snellere golven en cyclussen, ja uiteindelijk van de allerhoogste snelheid in het heelal: het oerlicht. Ons lichaam met zijn inherente persoonlijkheidsstructuur is een grove complicatie van niets dan licht. En dit licht dat zich aan de hoogste snelheid voortplant door de ruimte (zo lijkt het althans) is de allerfijnste en snelste vibratie van het oneindige zelf...
[7] Op het niveau van het niets is het aantal nietspunten zelfs oneindig, terwijl de ‘soort’ er beperkt is tot één enkele. Dit is dan ook de basis van de differentiatiepiramide waar deze van absoluut naar relatief overgaat.
Communicatie brengt dan weer een ander aspect van intelligentie aan het licht, dat wil zeggen onderlinge verbintenissen op basis van andere kennisdragers en kennissporen dan neuronale, maar via omringende media en daaraan aangepast.
[9] Zoals we in de hoofdstukken over de schepping al zagen (krachten en wetten) kan de algemene richting van de stroom plaatselijk en tijdelijk licht gewijzigd tot geheel andersom zijn.
[10] Er is een verschil tussen intelligentie als aanleg, ontwikkelde intelligentie, en geleerdheid. Zowat iedereen heeft aanleg tot intelligentie, maar deze wordt bij de meesten slechts ten dele ontwikkeld en in verschillende mate, zoals een Gauss-curve laat zien. Deze ongelijkheid is het gevolg van culturele variatie - en gradatie - van de directe omgeving.
Geleerdheid is meer het resultaat van specifieke gebruikmaking van ontwikkelde intelligentie.
[11] In het huidig beschouwingskader is er slechts één absolute waarheid: het absolute niets, of het zijn op zichzelf. Tegelijk zijn er ontelbare vormen van waarheid die samen het relatieve eindeloze worden uitmaken geldend op verschillende niveaus, binnen onderscheiden werelden, en dit alles op verschillende momenten en bekeken vanuit individuele standpunten van beschouwing.
[12] Dingen waarvan wel een sterke wederkerigheid te verwachten is, ook al behoren ze tot een ander niveau van de werkelijkheid of een andere wereld, zullen wel blijvend doordringen in de waarneming, ook in deze wereld. Het gaat vooral om fenomenen die zich eventueel op de overgangsrand van werkelijkheidsniveaus of sub-niveaus bevinden of die werkelijk zeer sterk in dit niveau doordringen zoals bijvoorbeeld vuur, bliksem, zonlicht, magnetisch poollicht...
[13] Onze westerse cultuur is nogal analytisch ingesteld en legt graag de nadruk op onderscheid. Zij doet dit soms tot in het absurde en gewelddadige toe. Oosterse culturen zijn meer synthetisch ingesteld en leggen graag de nadruk op overeenkomst. En ook dat gaat soms tot in het absurde toe. Maar voor een volledig beeld is geïntegreerd samengaan van beide hemisferen nodig, dan zie je eenheid in verscheidenheid en verscheidenheid in eenheid. Individueel bewustzijn in eenheidsbewustzijn en vice versa.
(u kan dit volledige
boek bestellen en thuis geleverd krijgen, indien u dit wenst...)
Laatste wijziging: door B.Pirard
(©) 23 oktober 2005 15:25, email contact
- Copiëren toegelaten mits bronvermelding -