Spiritualiteit
|
Fijnere lichamen en afvalstoffen 2010-08-10
Fijnere lichamen 2005-08-21
Fasen in de mystieke ervaring 2005-07-04
Maar wat zijn mystieke ervaringen? 2005-07-04
Mystieke hoofdzaak en bijzaak 2005-05-12
Stilte, alom en altijd… 2005-5-11
Bewustzijn hoort bewust te zijn van bewustzijn - 8 november 1993
Gedachten - 31 juli 1988
Zuivere wensen en ons lot - 2 april 1987
Het geloof van de scepticus - 1 september 1986
Gezondheid, ziekte, en genezing - 1 juli 1986
Diepwetenschappelijk spiritueel jargon - 8 november 1985
Van bezetenheid tot verlichting - 8 januari 1985
Blitz- verlichting of evolutie? - 22 april 1981
De fout: niet kunnen verliezen - 29 december 1979
Zielslagen, een historiekje - 26 oktober 1979
Offeren - 24 april 1979
Fijne niveaus van ervaring - 13 maart 1979
Betekenis of kracht van woorden - 1978-01-20
Mens, wie ben je? - 1977-09-26
|
TOP |
Mens, wie ben je? - 1977-09-26
Ik ben een flikkerend lichtend kluwen van trillingen dat zich door de eeuwige ruimte der oneindige tijd voortplant, onherkenbaar voor wat ik mezelf noem.
Vele vlakken van ijle ruimte doorkruisen elkaar in dit tintelend trillingskluwen.
Slechts enkele noem ik mezelf, omdat ik de meeste niet tot mezelf reken. Tot mezelf reken ik slechts een kluwen van kruispunten van trillingen. De kruispunten zijn bepaald, de trillingen hebben einde noch begin.
De trillingen verleggen hun kruispunten voortdurend, tot ik mezelf niet meer herken en verbaasd achter blijf, waar ik eens meende te zijn.
Sommige van die kruisingen duren langer dan andere. En bij die langdurige zijn er een aantal die de meer kortstondige domineren, ze doen oplossen of ontstaan. Ook bij de meer kortstondige zijn er, die er andere doen ontstaan of oplossen. Mijn fysisch bestaan is een verzameling kruisingen die daar binnen valt in tijd en ruimte, en waarmee ik mezelf al of niet kan identificeren, dat bepalen die hogere kruisingen.
Copyright © Ben Pirard - 1977
|
TOP |
Betekenis of kracht van woorden - 1978-01-20
"An educated man, therefore, is one whose speech is founded in its eternal value at the source of thought."
"On such a basis speech is profound, comprehensive, progressive and fulfilling and when the whole range of speech is lively on the level of our awareness, the whole field of knowledge will be also."
"Speech is the expression of awareness and creation. The entire creation is the speech of the creator",
- (Maharishi Mahesh Yogi)
Als je er een etymologisch woordenboek op naslaat staat er vaak bij veel verklaringen van woorden het adjectief 'waarschijnlijk' of 'misschien'. Bij het woord 'geluk' bijvoorbeeld vermeldt dr. J. De Vries in zijn etymologisch woordenboek: "alleen in nl. en duits, dus waarschijnlijk geen oud woord; pogingen tot verklaring zijn alle onbevredigend."
We leven dus nog altijd in het na-Babels tijdperk, waar veel dooreen gebabbeld en gebrabbeld wordt.
Vooral in het Vlaams komt dat gebrek aan inzicht in de zuivere betekenis van de woorden sterk naar voren. Ik geloof dat dit de diepe kern is van de hele 'Vlaamse kwestie'. Ons taalgebruik is niet gegrond genoeg. We vormen oppervlakkig woordklanken, zonder dat we ons erg bewust zijn van hun diepe betekenis.
We zijn ook niet zorgvuldig in onze woordkeuze, omdat we de betekenis niet voldoende kennen.
Maar dat kan ook moeilijk anders. Geografisch liggen we in een frictiegebied van onderscheidenn culturen, met onderscheiden taalgebruik: een smeltkroes.
Het gevolg daarvan is, ofschoon we dit niet willen toegeven, dat wij geen eigen taal hebben in de zin waarin andere landen er wel één hebben. Onze taal heeft geen eigen wortels, op enkele woorden na. Zoals de meeste hedendaagse talen is ze alleen maar de vage weergave van de inwerking van echte talen op elkaar doorheen de tijd.
Het gevolg van oppervlakkig en slordig taalgebruik is misverstand, gevolgd door achterdocht, wantrouwen, vrees, schuldgevoelen, inhibitie, regressie.
Wanneer sommigen in hun ijdelheid het tegenovergestelde willen doen geloven dan verwringen zij daarmee de waarheid.
Wanneer men naar zo'n vooringenomenheid om bestwil leeft, dan ondergaat men daardoor nog meer spanningen en frustraties, tot men uiteindelijk helemaal vervreemdt.
De Vlaming heeft geen eigen taal, maar een verzameling woorden en zegswijzen waarvan hij de meeste heeft van horen zeggen van verscheidene anderen die elk weer een eigen taalgebruik hebben. Het taalgebruik van de Vlaming is doorgaans niet diep geworteld en bijgevolg niet geïntegreerd.
Toch is het erg belangrijk voor de ontwikkeling van de persoon om zich ook met duidelijke ondubbelzinnige woorden verstaanbaar te kunnen maken. Daarzonder wordt alle ontwikkeling geremd die normaal plaats vindt vanaf het ogenblik dat men aan spreken toe is.
De fundamentele oplossing voor de 'Vlaamse kwestie' ligt dus hierin dat:
- De Vlaming voor zichzelf bereid is toe te geven dat hij geen taal heeft in de zin van directe vertolking van diepe impulsen, als tangens van het gemoedsleven, maar dat, wat hij zijn taal noemt, eerder een mengsel is van dergelijke vertolkingen door anderen, die hij dus hoofdzakelijk horizontaal heeft overgenomen.
- Dat hij voor zichzelf nagaat wat de juiste oorsprong is van de woorden die hij gebruikt en daardoor ontdekt hoe deze woorden met elkaar in relatie staan. Hij zal dan beter, bewuster, weten wat hij zegt, en geen holle woorden meer uitspreken. Hij zal ook niet meer hoeven dùrven te spreken, want hij zal vanzelf spreken als hij iets te zeggen heeft.
Het is dus vooral de verticale dimensie die in de taal schijnt te ontbreken. Deze wordt verkregen door een mentale techniek als TM. Maar eerst moet dan natuurlijk deze techniek zelf gebracht en aanvaard worden.
Het is zo dat alle talen van de mens één gezamenlijke basis hebben in de mens zelf, die alle uiterlijk onderscheid van woorden en samensmeltingen ervan transcendeert. Door fysische verwijdering en onder invloed van locale omstandigheden is er op de langen duur een vervorming en aanpassing van klanken en woorden, die uitmondt in een veelheid van verschillende spraken en talen.
Het Babels tijdperk betekent die toestand waarin de mensen uitsluitend oppervlakkig met elkaar communiceren, elk alleen op zijn specifiek locale manier, in zijn eigen taal.
Er is macro-historisch evolutionair een verticale ontwikkeling aantoonbaar als volgt:
Impulsen, klanken, muziek, zang, gedicht, spraak, taal...
Klanken vervormen volgens het gebruik dat men ervan wil maken.
De ij-klank schijnt iets van afwijking en afwijzing in te houden: iets dat ver van de stam verwijderd is.
De oe-klank geeft ook iets van afkeer, vooral als woe-, maar heeft daarbij iets dat op een verandering van een toestand duidt.
Bv. 'Woe-st-ijn': een slechte verandering die bevestigd is ('st').
Volgens prof. Van Praag zou de i-klank op het zeer dichtbije duiden: dit, ik..., de a-kank op het aanwezige: dat, de oe-klank op het verre: toen, oer-...
Chronologisch zouden de klanken in die volgorde ontstaan en gebruikt worden. Ik geloof dat de trillingsintensiteit in die volgorde ook afneemt:
i u eu e ij a au o oe...
Als men deze klanken achtereen uitspreekt krijgt men eigenaardig genoeg het woord jaweh ( ?), en ook de drieklank aum lijkt hierin te liggen als op het einde de lippen de mond ook doen sluiten.
Het onderscheid tussen zg. klinkers en medeklinkers mag niet te scherp worden gesteld. Op het niveau van de muziek bestaat het zo goed als helemaal niet meer (of nog niet).
In ieder geval moet een gelijkaardig onderscheid tussen medeklinkers onderling niet worden vergeten. Louter openen en sluiten van de mond geeft de drieklank 'a u m' of 'w a h oe'. Wanneer daarbij een golving van de tong van voor naar achter wordt gevoegd, bekomt men samengevat 'jaweh, en de golf van de tongbeweging past juist in de beweging van openen en sluiten van de mond, is er dus een harmonische van.
Op dezelfde manier is het mogelijk nog een derde golf in te planten, waardoor verschillende medeklinkers ontstaan: m n s sj ch (mensch?).
Het is zeer moeilijk deze drie harmonischen tegelijk uit te spreken.
De s schijnt te duiden op een essentie, begin (Satva). De r op beweging, verandering van de ene fase in een andere (Rajas). De t lijkt te duiden op een bevestiging, een eindtoestand (Tamas).
Wanneer twee of drie van deze medeklinkers tegelijk in één woord voorkomen, drukken zij samen een mengtoestand uit, die genuanceerd moet begrepen worden. Deze drie worden met de punt van de tong gevormd, dus vooraan in de mond (dentaal).
Bij de s is de luchtstroom open, maar minimaal, fijn, constant.
Bij de r is de trilling grover en gaat op en neer tussen s en t, die twee uitersten schijnen te zijn. Wanneer de tongtrilling haar nulpunt bereikt vormt zich een aangeblazen t, de z en de d. Bij de t is de luchtstroom een tijd geblokkeerd, maar hij accumuleert en baant zich daarna brutaal een weg.
Het zou interessant zijn evolutionair het gebruiken en vormen van klanken door de mens na te gaan. Met andere woorden, welke klanken en medeklinkers zijn de oudste, en welke zijn er relatief recent bij gekomen. Deze longitudinale studie zou een verklarende aanvulling kunnen zijn bij de transversale studie van de verschillende combinaties van klanken in woorden en talen.
Copyright © Ben Pirard - 1978
|
TOP |
Fijne niveaus van ervaring
Dat onze kennis gestructureerd is met niveaus heb ik uitgebreid door afleiding en redenering min of meer objectief theoretisch kunnen vaststellen.
Ik had toen nooit vermoed dat deze niveaus ook subjectief, dus van binnen, op zichzelf konden ervaren worden en zelfs 'afgetast'.
Evenmin had ik vermoed dat zulks het geval kon zijn met de waarneming (een bepaalde fase van ervaring).
Dit komt omdat ik mijn niveaus te simplistisch heb gezien als 'rekenkundig' op elkaar volgend.
In werkelijkheid bestaan ze in en door mekaar, en voor zover ze onderscheiden voorkomen, volgen ze 'exponentieel' op elkaar of beter uit elkaar.
Hier ligt waarschijnlijk de sleutel tot het bestaan van verschillende 'werelden' of 'hemelen' of 'sferen' en - met uitbreiding - tot de hele mythologie en mystiek, terwijl het doorgronden van deze laatsten de sleutel levert tot verlichting of (complementair daaraan) verlossing.
Voor zover wij ons tot een bepaald bestaansniveau hebben beperkt leven we in de wereld, de sfeer, de trillingsband, die daarmee overeenstemt. Leven doen we alleszins. Maar de kwaliteit, de 'manier ', is bepalend voor de wereld waarin, het niveau waarop…
Het moet mogelijk zijn dat sommige mensen meerdere niveaus tegelijk beleven, omdat ze ermee in harmonie, overeenstemming, zijn, omdat ze tot die graad zuiver zijn op zichzelf, kristalhelder, geïntegreerd, gerealiseerd.
Zo ook moet het mogelijk zijn dat op voorhand fragmenten uit een ander niveau van bestaan in het bereik van het bewustzijn komen.
Ik let er sinds geruime tijd op hoe mijn gezichtswaarneming zich niet alleen (zoals ik vroeger vermoedde dat mogelijk moest zijn) tot de volle gezichtshoek van het oog heeft uitgebreid, met een sterk toegenomen graad van concentratie, aandacht, in alle punten daarin, maar hoe bovendien deze zg. punten zelf soms zichtbaar zijn als kleine cellen, zoals de korrel van een foto, die bovendien zelf evolueren. Het lijkt alsof de omtrekken van deze 'cellen' de letterlijke grens uitmaken van het 'gewone' gezichtsniveau.
Wat er zich binnen zo'n 'cel' afspeelt is niet direct waarneembaar (nog niet?). Wel is het zo dat soms een aantal van deze cellen schijnen samen te spannen om een beeld uit een ander niveau te tonen, althans een onbegrijpelijk element ervan, en dit meestal zo kortstondig dat de aandacht niet de tijd heeft er zich diep genoeg op in te stellen.
Meestal zijn deze kortstondige fluctuaties, flitsen, wazen e.d. spoedig te identificeren als een flauwe weerkaatsing van een lichter object ergens op een glanzend oppervlak.
Maar uitzonderlijk zijn er ook kleine plaatselijke tintelingen, uiterst klein, meestal groen of witgroen, die ik voorlopig niet anders kan thuisbrengen dan als plaatselijke en tijdelijke storingen. Maar zelfs een storing heeft een relatief reële bestaanswaarde.
Wat voor de één vitaal en gewoon is, is voor de ander soms storend.
Copyright © Ben Pirard - 13 maart 1979
|
TOP |
Offeren
Regelmatig heb ik dat vage knagende gevoelen van fundamentele ontevredenheid. Het niet helemaal goed in zijn vel zitten. Er is geen uitwendige reden aanwijsbaar om ongelukkig te zijn, maar men heeft het gevoelen niet tevreden te zijn met zichzelf, rusteloosheid.
Om van deze storende onzaligheid af te komen, waarvan mijn verstand geen verklarende oorzaak kan vinden, richt mijn geest zich dan naar buiten en warrelt van de ene naar de andere deelsituatie in het milieu waaraan misschien wat verbeterd zou kunnen worden. Meestal kom ik dan na een grote cirkel met mijn vermoeide aandacht terug bij een vertrekpunt.
Al bij al een pijnlijke situatie, die duidelijk zichzelf niet zal oplossen. Aangezien het een vicieuze cirkel is, moet die getranscendeerd worden in een andere dimensie. Het baat niet de geest nog verder af te matten met de vraag naar waar en hoe die toestand ontstaan is of waar die toe zal leiden. Dit soort analyses kennen we al. Ze voeren nog verder van het doel weg.
Het is misschien juist dit gebrek aan heelheid van geest dat het gevoel van ongemak geeft. Misschien heeft ieder mens dit, maar neem ik het bijvoorbeeld helderder waar. De ontevredenheid vertaalt zich meestal in het zelfverwijt niet voldoende te doen, teveel tijd te verspillen aan een soort nutteloze dromerijen bijvoorbeeld.
Wanneer men dan, zoals ik nu doe, uit die situatie treedt om er afstand van te nemen en ze even op zichzelf te beschouwen, dan zoekt men naar een soort totaaloplossing. Toen ik onlangs na een meditatie wat rustte, kwam er plots vrij duidelijk uit een tijdelijk diepe stilte van geest dit woord op: "offeren". Zomaar uit het niets zonder schijnbare aanleiding, want mijn geest was volkomen stil. Het was alsof ik het mezelf inwendig vertelde, uitsprak: offeren.
Nadien ben ik dan met deze nieuwe gedachte erbij gaan nadenken over mijn situatie. Ik heb al geruime tijd dit bewustzijn dat 'we' zullen moeten leren met minder leven en afstand doen van vanalles enzovoort. Maar nog niet eerder is het op dié manier zo persoonlijk tot mij zelf doorgedrongen. Wat betekent dat nu voor mij: offeren?
Ik ben tot de conclusie gekomen dat offeren niet de bedoeling heeft zichzelf tekort te doen. Offeren heeft iets van 'veranderen van richting'. Voor een keuze staan ('crisis') en bewust niet de op het eerste zicht gemakkelijkste en aantrekkelijkste keuze maken. Verder zien dan 'hier en nu vlakbij'. Zijn beurt even laten doorgaan.
Het echte offer is een kwaliteitsoffer, een klein visje uitwerpen om een grotere te vangen, zaaizaad overhouden. Het horizontale vlak wat beperkt houden om het verticale te kunnen uitdiepen, tot ze in proportie zijn.
Offeren is ook even niet door willen lopen wanneer men met zijn kleren aan een doornstruik blijft haperen, maar desnoods een stapje terug doen, om daarna ongehinderd te kunnen voortlopen.
Offeren is ook de anderen krediet geven: vertrouwen schenken, tijd gunnen.
Tenslotte staat offeren niet los. Het is geen doel op zich. Het is de nodige tegenpool van 'gulzigheid', hebzucht, egoïsme . Het teruggeven van wat men teveel genomen heeft. "Don't take the credit to yourself". Wanner er geen gulzigheid geweest is, is offeren overbodig.
Copyright © Ben Pirard - 24 april 1979
|
TOP |
Zielslagen, een historiekje
Er is altijd de min of meer stille en diepe ervaring geweest van een verzameling roerselen die niet al te serieus genomen werden, omdat ze schijnbaar nergens op steunden. Het waren een soort influisteringen, het leken toevallige tussengedachten, soms werden ze zelfs als echo's van de sterker waargenomen oppervlaktegedachten beschouwd. Ze werden alleszins angstvallig verborgen gehouden voor de buitenwereld, want meestal zouden ze daar niet in goede aarde vallen, niet als normaal aanvaard worden, en eventueel zelfs verkeerd uitgelegd als producties van een ziek en waanzinnig brein.
Om dit soort onaangename reacties van buiten uit zoveel mogelijk te voorkomen, werd een soort inwendige wachter opgeleid en aangesteld. Deze nam plaats tussen de laag van de diepe irrationele roerselen en de laag van het oppervlakkige denken, dat alleen actief was tijdens het waakbewustzijn.
Dit had globaal een dubbele insnoering van de persoonlijkheid tot gevolg.
Er was de steeds meer afgescheiden laag der diepe roerselen, die de persoon (ik) steeds minder als 'onder zijn verantwoordelijkheid' ging beschouwen.
Dan was er de inwendige wachter, een soort geheim agent, die zelf al evenmin voor de buitenwereld bekend mocht zijn, want aan zijn bestaan zou het gevreesde bestaan van de irrationele roerselen toch gekend worden.
Deze geheime agent werd een stille bondgenoot, een medeplichtige, een gijzelaar zelfs. Soms leek hij een soufleur die de acteur fluisterend zijn rol opdroeg.
Wat er nog enigszins bewust van de persoon overbleef was dan die laag van actief denken en doen, waarmee hij zich steeds met moeite en wroeging identificeerde. Dit was de acteur.
Achteraf beschouwd was het gevolg van die te nauwe insnoeringen dat de doorstroming van levende impulsen steeds moeizamer ging, zodat de acteur steeds flauwer werd in het vertolken van zijn rol.
De insnoering is nooit volledig dicht geraakt. Door steeds met deze diepere lagen in bewust contact te komen, raakte ze zelfs terug meer en meer open, zodat ook de wachter zich minder uitgesproken aan zijn functie wijdde. De spanning die al een tijd heerste tussen de wachter en de acteur verdween geleidelijk en ze werden weer bondgenoten. Er groeide zelfs een innige vriendschapsrelatie. Ze ontdekten iets gemeenschappelijks in hun lot en beseften beiden dat ze elkaar nodig hadden omdat ze beiden tegen dezelfde buitenwereld moesten stand houden. Ook erkenden ze langzaam hun innige verwantschap. Hun relatie werd zo innig dat de wachter wat meer acteur werd en de acteur wat meer wachter.
In deze verse liefdesverhouding gingen hun de ogen open en keken ze wat schuldig en meelijdend naar de steeds verschopte kinderen van de diepe zielslaag. En ook hiertoe breidde zich langzaam hun liefdesband terug uit.
Ik heb een paar maanden geleden (3 of 4) een droom gehad, waarin ik afdaalde in het mooie huis dat ik bewoonde. Ik kwam in een souterrain waar het er minder netjes uitzag, en toen in een stoffige kelder. De kelder was afgezet met hokken van kippendraad. Er kwam slechts weinig licht langs één kant binnen. In deze hokken zaten menselijke wezens. Ze waren duidelijk verwaarloosd en misvormd. Ik wist in een oogwenk, al was dit eerder een herinnering of gevoel, dat het mijn eigen kinderen waren. Eén ervan herinner ik me nu nog duidelijk: het had een zeer groot onnozel hoofd en keek mij aan met een blik die zeer veel indruk op me maakte. In die blik las ik een mengeling van zuivere onschuld, van apathie, verdoving, onderontwikkeling, verwaarlozing, en toch aanvaarding, sans-rancune, geduldige afwachting, berusting.
Deze droom was een nogal duidelijke boodschap vanuit mijn diepste innerlijk, dat ik dit innerlijk zelf herontdekt en opnieuw erkend had als 'onder mijn verantwoordelijkheid vallend'. De droom was een duidelijk verslag over de stand van zaken 'daar beneden', en dus ook 'hierboven'.
Het was een reële aanmoediging voor mij om me nu maar eens wat minder met die veeleisende 'rationele' buitenwereld bezig te houden en eens wat meer aandacht aan deze diepere roerselen te schenken. De positie die ik mij als acteur verworven had was een tijd borg voor een uitwendig 'staakt het zorgen', tijd die nodig was om inwendig wat meer orde op zaken te stellen.
In die tijd is er meer en meer aandacht afgedaald naar de 'diepe roerselen'. Globaal heeft mij dit tot het duidelijker inzicht gebracht dat er inderdaad een 'uiterlijke' en een 'innerlijke', een materiële en een geestelijke wereld bestaan. De band tussen die twee is nu nog steeds zeer, zeer dun, zodat ze bijna elk op zichzelf schijnen te bestaan.
De kloof die er is tussen die twee werelden maakt dat de meesten een keuze moeten maken: ik behoor of tot deze of tot gene wereld.
Wie voor de uiterlijke kiest gehoorzaamt aan schijnwetten die hem horizontaal opgedrongen worden. Hij wordt spoedig een acteur, een perfecte acteur eventueel, maar die blijft slechts zijn tijd duren en sterft dan voorgoed af. De band met zijn innerlijk is zo dun dat daaraan bijna niets verandert: het wordt niet ontwikkeld. De meeste mensen zijn tegenwoordig acteurs, zelfs zonder het te weten, etalagepoppen. Ze lijken echt, tot men er wat dieper in doordringt: leegte. Uiterlijk zijn ze echter zeer geslaagde weergaven, net echt, en erg overtuigend dat er niets anders mogelijk is.
Of men kiest voor de innerlijke spirituele wereld, en trekt er zich volledig in terug, zonder nog naar buiten te treden. Deze mensen zien er uiterlijk vaak zeer onecht uit, niet geslaagd. Ze worden dan door de 'acteurs' aangewezen als abnormaal, voorbeelden van hoe het niet moet, onderontwikkeld, idioot, gehandicapt of krankzinnig, en ook dienovereenkomstig ingedeeld en ondergebracht. Als hun behoefte aan de uitwendige wereld totaal afwezig is, er niets van een acteur te bespeuren valt, worden zij ook nog 'autistisch' genoemd. Veel van deze mensen hebben ongetwijfeld een rijk gevarieerd en ontwikkeld innerlijk leven, maar er dringt niet veel, of helemaal niets van door in de buitenwereld.
Al het relatieve is een kwestie van standpunt. Toen ik mijn steunpunt wat meer in de acteurslaag had, leken de innerlijke roerselen zeer irrationeel en vooral irreëel: onbestaand… toen ik mijn steunpunt wat meer in de laag van diepe innerlijke roerselen had gevestigd, begon plots de hele buitenwereld zeer onsamenhangend, zinloos en irreëel: onbestaand, te lijken. Er was inderdaad een periode dat ik in het uiterlijk leven keek als door de nauwe spleet van een kelderraam. Alles wat er buiten mij bewoog, behoorde niet tot mij, het leek als een droom, ik vond dat ik niet echt leefde. De beelden, geluiden, geuren enzovoort bij het waakbewustzijn kon ik met moeite meer realiteit toebedelen dan dit het geval was met droombeelden… Beide leken mij even irreëel, dus evenredig reëel.
Ik ondervind nu dat de onveranderlijke werkelijkheid nog dieper ligt dan deze twee soorten werelden die maar nauwelijks met elkaar in interactie schijnen te treden. Misschien ligt op het ogenblik mijn steunpunt wel tussen die twee werelden in, daar waar vroeger de stille wachter actief was. Ik geloof dat ik nu de wachter aan het uitbreiden ben, aan het ontwikkelen, tot hij een proportie heeft, die met die van de twee lagen kan overeenkomen. Misschien is dit het innerlijk waakbewustzijn. Als dit zich kan uitbreiden tot de twee lagen, uiterlijke en innerlijke, dan is die oude kloof geheel gedicht, die ons nu zozeer van elkander scheidt. Want er zijn er veel die hun steunpunt ergens tussen de twee werelden hebben, zodat zij de kloof in zichzelf, het eigen wezen herbergen. Dit is de gespleten mens die hoopt en wacht.
De dualistische levensvisie komt ongetwijfeld uit deze ervaring, en ook de latere keuze voor en tegen het ene óf het andere kamp, van de meesten, die dan ook gemakkelijk met elkaar gingen kampen, waardoor de twee werelden pas goed van elkaar geïsoleerd raakten...
Copyright © Ben Pirard - 26 oktober 1979
|
TOP |
De fout: niet kunnen verliezen
Zo er al een fout bestaat, dan is het wel het verschijnsel van meer te willen hebben dan te zijn, te willen behouden dus. Wat wij behouden houdt ons. Het wordt een last die de voortgang remt.
Als we willen voortgaan, moeten we kunnen verliezen.
Wie alles verloren heeft, kan niets meer verliezen, en heeft alles te winnen.
Alle last is los van hem. Hij beweegt er zich aan oneindige snelheid doorheen en neemt niets met zich mee. Hij heeft niets, maar is alles, overal en altijd.
Copyright © Ben Pirard - 29 december 1979
|
TOP |
Blitz- verlichting of evolutie?
Wanneer men eenmaal van alle kanten (en niet in het minst van binnenuit) in contact komt met alles wat meer en meer naar 'verlichting' wijst, zich daarover de nodige voorstellingen gaat maken en er de nodige desillusies over oploopt, het als een ver licht, of soms nabij, over de golven van de levenszee heen ziet en weer niet ziet, dan is één van de steeds acuter wordende vragen die tussendoor rijzen: Komt de echte (uiteindelijke) verlichting plots ("als een dief in de nacht"), als een donderslag bij 'klaarlichte' dag, of groeien we er geleidelijk naartoe, zodat we er a.h.w. ongemerkt in verglijden?
Deze vraag, anders geformuleerd, wordt ook zeer concreet gesteld door Satprem, de leerling van Mère en Sri Aurobindo: "Zal het oude lichaam GETRANSFORMEERD worden, of wordt het GESUBSTITUEERD? (ref. "Sept jours en Inde avec Satprem", reportage van France3).
Het antwoord is, denk ik: beide.
Dat houdt in: zowel het één als het ander, en bovendien voor sommigen enkel het ene, voor anderen het andere.
Het 'oude' lichaam wordt sowieso getransformeerd: Het past zich tot op zekere hoogte aan, aan de nieuwe realiteit. De kwestie is: Hoe groot is de afwijking (of overeenstemming) tussen het 'oude' (onvolmaakte, gebrekkelijke, leugenachtige…) lichaam en het 'nieuwe' lichaam (de volmaakte uitdrukking zonder fout, volledig, zoals het oorspronkelijk 'bedoeld' is)?
Is deze afwijking te groot, dan kan het transformatieproces niet in één 'leven' gebeuren, en moet voortgezet worden met een volgend lichaam, dat bovendien eerst opnieuw, in versneld tempo weliswaar, de vorige ontwikkelingen in het kort moet doorlopen, om dan weer terug aan het punt te komen vanwaar de werkelijke, substantiële, transformatie kan voortgaan. (De 'kindertijd' is hiervoor slechts een onvermijdelijke recapitulatietijd, al kan er ook vandaar natuurlijk al een graad van nieuwe substantiële transformatie beginnen).
Als de afwijking binnen een zeker bereik blijft, dan kan de transformatie met dát ('oude') lichaam voltooid worden (cfr Chander Sen in "De Meesters van het Verre Oosten").
Maar 'Verlichting' is geen louter individueel gebeuren. Terugkijkend in de geschiedenis (de 'evolutie') kan men zien dat het een proces is dat letterlijk om zich heen grijpt.
En deze evolutie gaat kwadratisch, zoals een epidemie (plaatselijke en tijdelijke schommelingen niet te na gesproken).
Dat betekent dat Verlichting sneller en sneller een zaak van alleman wordt. (Dit zien we nu ook duidelijker en duidelijker gebeuren als toename van het wereldbewustzijn).
Als het zo is, dan bestaat er tijdelijk een afwijking van een andere graad: de afwijking van de collectieve Verlichting.
In de tijd waar deze relatieve afwijking relatief groot is (tijd van 'Onwetendheid') is er plaats en tijd genoeg voor elk individu om zijn persoonlijke afwijking in één of meer levens te doen oplossen.
Maar naarmate de collectieve afwijking kleiner wordt (naarmate "de Age of Enlightenment meer gevestigd raakt") ontstaat er een spanning tussen het individueel tekort en het collectief tekort, die voor sommigen negatief, voor anderen positief zal zijn, en van verschillende sterkte, al naargelang de eigen afwijking.
De aanwezigheid van steeds meer Verlichte Meesters ("12x12x12…") creëert een positieve spanning op de collectieve afwijking: zij verkleint die.
Doordat de collectieve afwijking steeds miniemer wordt, wordt de negatieve spanning tussen individuele afwijking en collectieve sterker.
Het individu kiest dus of het die sterkere spanning gaat verkleinen, zo ja hoe.
En dan zien we de hele krioelende wriemelende massa in beweging komen, ieder naar eigen goeddunken en naar best vermogen…
Er grijpt een versnelde substantiële reorganisatie plaats (die aan de oppervlakte nogal wat chaos het daglicht doet zien).
In deze versnelde beweging (het verdwijnen van de collectieve afwijking), zijn er een aantal individuen, met op dit ogenblik een nog relatief grote persoonlijke afwijking die niet in dit leven kan worden opgelost.
Als de collectieve faseomslag (collectieve Verlichting, verdwijnen van de collectieve afwijking, van collectieve onwetendheid, erfzonde enz.) nu zou gebeuren, dan zouden die individuen zeker de spanning niet verder kunnen dragen, ook fysisch niet. Dat zou betekenen dat hun oude lichaam op de plaats waar het zich bevindt gesubstitueerd wordt door het nieuwe 'collectieve' lichaam (dat één is).
Conclusie: alleen het 'oude' dat niet tot 'nieuw' is getransformeerd bij de collectieve faseomslag zal gesubstitueerd worden door dat nieuwe.
Vóór de faseomslag kan er zowel getransformeerd (als de tijd het toelaat) als gesubstitueerd worden.
Tijdens de faseomslag kan er getransformeerd worden tot het Volle Nieuwe Leven, als de individuele afwijking op dat moment nog voldoende klein is. Anders moet er gesubstitueerd worden, zodat voor sterfelijke ogen op dat moment het 'lichaam' er 'dood' bij neer zal zitten of liggen. Het zal ook vergaan zoals de cocon van de vlinder. Bij transformatie is er geen 'stoffelijk overschot': de cocon heeft al de vorm van de vlinder, hij hoeft alleen maar zijn vleugels te ontplooien.
Vóór de faseomslag kan er hier en daar ook al gesubstitueerd worden, plaatselijk en tijdelijk, maar uitzonderlijk.
En ná de faseomslag?
Na de faseomslag zullen we over dit alles zwijgen, als over erg bijkomstige randverschijnselen, die de kern van het Leven niet raken.
Copyright © Ben Pirard - 22 april 1981
|
TOP |
Van bezetenheid tot verlichting
Er zijn vele typische gesteldheden mogelijk waarin een mens kan verkeren.
Vele van deze gesteldheden hebben op een mysterieuze manier de neiging om zichzelf in stand te houden en zich zelfs voort te planten.
Doorgaans volgen ze mekaar wel op, gaan als het ware geleidelijk in elkaar over, maar tussen die overgangen in zijn ze als het ware alleen meester.
Deze toestanden, die subjectief ieder in hun eigen 'kleur' worden ervaren, gaan gepaard met bepaalde functioneringswijzen van de stofwisseling. Wanneer iemand angstig is bijvoorbeeld, dan vertoont hij een welbepaalde bloedspiegel. Mensen die geïrriteerd of gespannen zijn hebben bepaalde typische stoffen in het bloed die bij deze gesteldheid in cencentratie overheersen.
Het is zeer merkwaardig hoe men, eenmaal in geïrriteerde toestand, zich aan alles en nog wat gaat ergeren, (waar men buiten die toestand nauwelijks acht op zou slaan), en hoe dit opnieuw tot de productie leidt van typerende hormonen en andere stoffen, die de waarneming, de ervaring, en het optreden, weer op hun zeer eigen manier kleuren.
Juist door deze vicieuze cirkeltoestand die zichzelf in stand neigt te houden en zich zelfs op de omgeving neigt voort te zetten, onderscheidt de toestand van geïrriteerdheid bijvoorbeeld zich als een typische gesteltenis.
Een andere typische gesteldheid zoals de toestand van angst of die van ergernis, is de toestand van seksuele geladenheid. Ook hier zijn er ongetwijfeld specifieke stoffen zoals hormonen overmatig in de algehele bloedspiegel aanwezig bijvoorbeeld. Het is weer een gesteldheid die zichzelf neigt in stand te houden en zelfs te versterken. De waarneming, de subjectieve ervaring en het optreden zijn weer typisch gekleurd en gefilterd.
Zoals iemand die buitengewoon angstig is, in allerlei vormen agressieve gedrochten meent te herkennen, zo ziet men in seksuele geladenheid overal het object van dit soort lust. De ervaring van zichzelf en de omgeving is gelijkmatig eenzijdig beperkt en ook het optreden naar buiten toe wordt als het ware gehinderd in zoverre het niet met seksueel of erotisch gedrag te maken heeft.
Een andere mogelijke gesteldheid is die van agressie. Wie in agressieve toestand verkeert kan zich moeilijk rustig gedragen, kan nog moeilijker rustig blijven. (Dit laatste geldt blijkbaar voor de meeste psychofysiologische gesteldheden). Een agressief persoon moét gewoon naar buiten, zoekt actie om zijn agressiviteit op te voeren: Alleen door ze tot een summum op te voeren kan hij -tijdelijk- van dit soort spanning af komen.
Maar eenmaal dit soort functioneren van de stofwisseling zich heeft doorgezet, komt het vrij snel en gemakkelijk terug tot dezelfde hoogten, al kan de projectie ervan zich op een voortdurend wijzigend voorwerp uitdrukken (een kleurling, een politieagent of een lantaarnpaal zijn in deze toestand als voorwerp niet zo erg verschillend). Het wordt als het ware een zienswijze of leefstijl.
Ook hier is het weer zo dat 'geweld geweld oproept', zoals angst angst oproept, ergernis ergernis, en erotiek erotiek. Het is dus opvallend dat deze gesteldheden, hoewel ze zich binnen één individu door één bepaalde stofwisseling laten definiëren, zij zich intussen toch ook op zeer onstoffelijke wijze van de één op de ander kunnen overplanten. Voorts is de subjectieve ervaring in zo'n bepaalde gesteldheid inderdaad ook al niet stoffelijk.
Er is dus een zeer nauwe band tussen een bepaalde bewustzijnstoestand en een daarmee corresponderende neurofysiologische manier van stofwisseling.
Men zou alle mogelijke onderscheiden psychofysiologische gesteldheden kunnen op een rij zetten en de daarmee overeenkomende typische concentraties aan neurofysiologische stoffen en hun interacties. Het zou een indrukwekkende rij kunnen worden en elke discrete toestand zou nog eens in gradaties kunnen voorkomen, om niet te spreken van combinaties van meer van deze gesteldheden.
Een aantal van dit soort opvallende gesteldheden, die vaak bijna afzonderlijk schijnen voor te komen, zijn de genoemde, maar ook andere overheersende gesteldheden als intellectualisme of verbalisme (vaak in de graad van fanatisme) en alle andere lusten, zuchten en driften.
Dit soort gesteldheden zijn vaak al op allerlei manieren ingedeeld, gecombineerd en eventueel gereduceerd. Men spreekt van temperamenten, karakters enzovoort. Maar hoe men ze ook noemt of indeelt, ze hebben alle met elkaar gemeen dat zij het bewustzijn voor min of meer bepaalde tijd een min of meer specifieke discrete toestand opleveren.
Ze komen ook meestal niet los in de omgeving voor bij slechts één individu, maar er is een wisselwerking in gradaties op te merken, die er als het ware toe leidt dat zo'n bepaalde gesteldheid bij één individu of enkelen, culmineert op een bepaald moment en meestal op een bepaalde plaats. (Via relaties kan de plaats ook verschillen als het over meerdere personen gaat).
Al deze gesteldheden zijn dus bepalingen of beperkingen van louter bewustzijn, dat er eventueel helemaal door op de achtergrond gedrongen is. Louter bewustijn, bewustzijn 'an sich', heeft geen specifieke kleur of voorkeur voor deze of gene gesteldheid. Waarin het wel op de gesteldheden gelijkt, of andersom, is dat het eveneens de neiging heeft zich in stand te houden en uit te breiden, waar het in een neurofysiologische wijze van functioneren is gestructureerd.
Sommige gesteldheden kunnen zich langer in stand houden dan andere. Een gesteldheid als woede bijvoorbeeld kan zich vanzelfsprekend maar kortstondig in stand houden omdat zij haar gastheer ten zeerste uitput en wel op acute wijze. Een gesteldheid als erotisme doet er wat langer over om haar gastheer uit te putten.
Zo leert de tijd zelf al welke de meest na te streven gesteldheid is.
Copyright © Ben Pirard - 8 JAN 1985
Uitbreiding in tijd en ruimte
Er is een verschil tussen de neiging om zich in stand te houden, en het werkelijk feit hiervan.
De gesteldheden die ons het meest vertrouwd lijken hebben wel de neiging, maar slagen er in werkelijkheid niet in zich in stand te houden. Wel komen ze periodiek terug. De één gaat geleidelijk voor de ander achteruit, en zo komen ze om beurten op de voorgrond.
Meestal is de cirkel daarmee rond voor een tijd. Slechts zelden verkeren we in een onbestemde pshycho-fysiologische toestand, zonder zweem van schijn hiervan, en waar we nog alle kanten mee uit kunnen, en als dit dan al eens het geval is, dan meestal vrij kort, bijna ongemerkt.
Meestal is ons leven zo volgestouwd als maar kan, met welke speciale gesteldheden er zich maar voldoende aan ons opdringen. Zelden zijn we in een onbepaalde gesteldheid, dat wil zeggen in rust, zonder voorkeur of afkeer, vrees of hoop, angst of begeerte, drift.
Wanneer we eenmaal in een bepaalde gesteldheid zijn overgegaan dan is het voor ons alsof er niets anders meer mogelijk zou zijn. Wanneer men zich ergert, dan kan men zich verder alleen nog maar ergeren, zo lijkt het. Wanneer men door angst of paniek bevangen is, dan vult die het hele bestaan. Heeft iemand zich aan vraatzucht, geslachtsdrift of drankzucht overgegeven, dan lijkt niets anders voor zo iemand nog te bestaan.
Al deze gesteldheden op zichzelf zijn meestal zeer sterk dominerend, en wanneer er meerdere tegelijk voorkomen is men pas goed gedesoriënteerd. En zoals men bij het voorkomen van een bepaalde graad van een discrete gesteldheid eraan verslaafd kan zijn, zo gaat men ook vaak wennen aan een bepaalde graad van algehele opwinding van het gestel, waarin de verschillende gesteldheden bijna onherkenbaar met mekaar vermengd zijn. Deze algehele toestand van overgeprikkeldheid, gepaard aan voortdurende overactiviteit om de prikkeling te blijven voldoen (en stilaan afgewisseld door depressies wegens uitputting) wordt dan op zichzelf een toestand van verslaving.
Want men is gewend aan een hoog peil van activiteit van cellulair metabolisch tot musculair niveau, waar alle virtuele gesteldheden gedwongen met elkaar in evenwicht zijn: omdat ze allemaal tegelijk voorkomen, kan geen één zich specifiek gaan uiten ten koste van de andere.
Zodra de activiteit maar lichtjes daalt, bestaat de kans hiertoe weer wel. Dit dreigend verstoren van het gedwongen evenwicht is dan de voortdurende prikkel geworden om maar iets te doen, wat dan ook, om afleiding te zoeken, en stimulantia te nemen (koffie, sigaretten, gazetten…).
Wanneer het algemene activiteitspeil van de aan dwang verslaafde beneden een zekere drempel daalt, komt de ware verhouding van de karakteristieke gesteldheden aan het licht, en die heeft meestal niet de kans gekregen zich tot een natuurlijk ongedwongen evenwicht te ontwikkelen. Dat maakt dat men in dit geval hetzij naar nieuwe activering, hetzij naar verdoving zal grijpen, alnaargelang de uitputtingstoestand.
Bij gedwongen rust zal iemand wiens onevenwichtige gesteldheid in overactiviteit was gehuld, eerder naar verdoving grijpen. De zucht om te hebben, te kopen, te kennen, de ik te bevestigen, of de angst voor het tegenovergestelde van dit soort gesteldheden, zou anders te acuut worden ervaren. De in overmatige drukte ingeklede waarheid van onevenwichtigheid en gebrek zou te helder gevoeld worden. Vandaar die voorwaartse vlucht als een bovenop gestelde gesteldheid. En ook deze algemene supergesteldheid kent de neiging zich in stand te houden en uit te breiden.
Dat is nu de gesteldheid van de doorsnee westerse mens. Een noodlottige toestand. Deze kan alleen maar pijnlijk worden opgelost. Want ofwel laat het hele gestel het afweten, doordat men de activiteit tot waanzinnige hoogte opdrijft, of, op het reeds te hoge peil dat erg sletig is, handhaaft, ofwel moet men langzaam terugkeren, leren op een lager opwindingspeil functioneren, en dan moet men noodzakelijk die tussenliggende stadia waarin de feitelijke onevenwichtigheid duidelijker is, en steeds duidelijker wordt aangevoeld, een tijdlang meemaken, zonder aan de verleiding toe te geven opnieuw te vluchten.
Het is dus zaak hiervoor een snel werkende techniek aan te wenden, op de reis terug naar de natuurlijke oorsponkelijke evenwichtstoestand, vanwaaruit het evenwicht in hogere activiteitsgraden hersteld kan worden.
Zij die zich van deze hele stand van zaken bewust zijn, zijn enkel diegenen, die de terugreis al een eind hebben afgelegd, of zijn die uitzonderlijk bevoorrechten, die het oorspronkelijk evenwicht nooit hebben verloren op weg naar ontplooiing van steeds ruimere menselijke mogelijkheden.
Degenen die steeds de gulden middenweg bewandelen kunnen hen helpen die al weer een eind terug op weg zijn, en hen die aan de kant van de weg hebben liggen wachten en geholpen willen worden. Met schande en pijn moeten zij terug leren lopen op de middenweg van natuurlijke evolutie, zonder overmatige haast, vrees of verlangen.
En alhoewel dit soort lijden voor sommigen een tijdje onvermijdelijk lijkt te zijn, nodig is het in se wel niet, en zeker niet voor iedereen. En lijden is in ieder geval niet het middel om weer vlot op weg te geraken en vrij te functioneren in het universum. Het is hoogstens een randverschijnsel bij dit op weg geraken. Het is gewoon de pijn van terug te geven wat onrechtmatig en te vroeg genomen werd. Men mag nu eenmaal nooit actiever zijn dan waar men reeds evenwichtig genoeg voor ontwikkeld is. Dit toch te doen is hoogmoedig geweest. We werden misleid door een collectief menselijke hoogmoedigheid, waar we allen van bij de geboorte al in opgenomen zijn, en die als het ware onze genen al van tevoren had besmet… (Kinderen worden geforceerd om meer te presteren dan waar ze al toe in staat zijn: men ziet niet het onderscheid tussen gelegenheid scheppen en aanzetten; de eigen driften van ouders en opvoeders zetten zich voort op de kinderen, al van voor de geboorte).
Dit feit onder ogen te zien, betekent niet het tot het eind toe passief te ondergaan. Het hoeft geen lijdzaam toezien te zijn.
Copyright © Ben Pirard - 24 JAN 85
Opvoeding en genezing
Wanneer men zich eenmaal van een 'foutieve' gesteldheid bewust is geworden, dan kan men het gedrag dat tot deze gesteldheid leidt misschien ombuigen of achterwege laten, en tegelijk kan men de geleden schade beginnen te herstellen.
Het gedrag dat tot de supergesteldheid, die een onevenwichtige verhouding aan deelgesteldheden herbergt en in stand houdt, heeft geleid, is het toegeven aan een ongeremde ontwikkelingsdrang.
Ontwikkeling gaat normaal stapsgewijs in de schepping, laag na laag. Een volgende stap is slechts van volkomen succes verzekerd, indien de daartoe nodige onderlaag volkomen ontwikkeld is. Zo is bijvoorbeeld het ontstaan van een spier afhankelijk van de inherente textuur aan spiervezels, een zenuw van zenuwvezels. Zo is het structureren tot cellen afhankelijk van bepaalde schikkingen van cellichaampjes en deze van bepaalde molecuulstructuren enzovoort. Dus iedere ontwikkelingsstap wordt gekenmerkt door en voorafgegaan van een moment van rust van een bepaald structureringspeil, een periode van activiteit op basis van deze structuur eindigt in een relatief korte maturatiefase tot een hogere organisatiestructuur.
De actieve periode wordt normaal ingezet wanneer de daartoe nodige structuur een voldoende graad van maturatie heeft bereikt. En deze activiteit is normaal beperkt door de structuur waarin ze voorkomt. Er is een zekere stimulans nodig om de activiteit boven een noodzakelijk peil te tillen, waar maturatie van een volgende structuur, een superstructuur, mogelijk wordt. (cfr. 'dissipatieve structuren' van professor Prigogine). Maar er is een zekere optimale verhouding tussen de graad van activiteit en de graad van maturatie. Als het systeem op één of andere wijze overgestimuleerd wordt raakt het in een activiteitsgraad, die geen verdere maturatie toelaat. De activiteit loopt dan voor op haar draagstructuur. Het gevolg hiervan is een zekere 'verharding' van de bestaande structuur.
Als we toegeven aan een overdreven drang om onszelf of onze kinderen te ontwikkelen, dan wordt het systeem geen tijd gelaten om rustig de daartoe noodzakelijke infrastructuur volledig aan te leggen. En dit gebeurt zowel in haar fysisch als in haar psychisch aspect.
De psyche, om vrij en doeltreffend te functioneren, is opgebouwd uit een hiërarchie van relatiestructuren, laag na laag. Indien we bij kinderen een bepaalde activiteit eenzijdig stimuleren, voordat ze er de psychische of zelfs fysische rijpheid toe hebben, dan wordt zo'n maturatieproces verwrongen in zijn evolutie.
Gevolg van overstimulering (gewild of 'door omstandigheden') is dat het individu op basis van onvoldoende ontwikkelde mogelijkheden moet functioneren. Het kind moet zich teveel rekken om bij het van hem gevraagd functioneringsniveau te kunnen. En als de overstimulering blijft aanhouden, zal het voortijdig de volgende ontwikkelingstrap al moeten nemen en zodoende steeds onrijp en te vroeg voor alle volgende trappen komen te staan. En dat terwijl het zeer wel mogelijk was geweest, dat het kind tijdig klaar was, doordat het weinig of geen fouten onderweg had moeten maken, indien het zich alleen maar op basis van zijn eigen natuurlijke tonus had hoeven ontwikkelen.
De omgeving moest daartoe enkel maar op tijd de nodige gelegenheid schenken, in de vorm van een spontane natuurlijke begeleiding, die niet opjaagt of afremt, die voldoende ruimte voor vrije ontwikkeling laat, maar tegelijk op veilige afstand de begrenzing van het komend ontwikkelingspatroon stelt: grenzen die enkel gevaar zouden betekenen, als ze met onvoldoende rijpheid werden overschreden, maar die daarna zeker weer verlegd zullen worden als stille aanzet tot een volgend ruimer patroon.
Eigenlijk heeft het kind dit hele relatiepatroon van natuurlijke wetmatigheden al in zich, zoals het zaad de hele boom in aanleg in zich draagt. We hoeven het dus allemaal niet precies op voorhand intellectueel uit te stippelen…
Wat we moeten doen is dus eerder een niet-doen. Daarmee voorkomen we verdere opvoedingsfouten, zowel tegenover onszelf als tegen anderen. En tegelijk zal in de gegeven omstandigheden de natuurlijke ontwikkelingsdrang van binnenuit weer zijn kans krijgen, al kan het nog wel even duren voor die zijn kans daartoe schoon ziet.
Door ons halfrijp ingrijpen van buitenaf werd deze natuurlijke drang alleen maar verpletterd en onderdrukt. Nu we hem los laten, organiseert de natuur het voor ons weer allemaal veel beter.
Copyright © Ben Pirard 25 JAN 85
Herstel van de aangerichte schade
Maar de begane fouten, de aangerichte schade, moeten nog ongedaan gemaakt worden. En hoe kunnen wij met ons halfrijp overgeactiveerd systeem klaar en duidelijk zien wat de fouten zijn? Hoe weten wij absoluut zeker dat een bepaald orgaan werkelijk die functie bedoelde te vervullen, die het in feite door ons toedoen kreeg toebedeeld? Zou een orgaan in extreme noodsituaties niet om het even welke noodfunctie op zich nemen om het organisme maar te laten overleven, in afwachting van betere tijden? En geldt dat ook niet voor het hele organisme, de mens van nu?
Wij weten door het vast te stellen, dat bepaalde organen ons lichaam van bepaalde gifstoffen zuiveren. Is dat hun werkelijke hoofdfunctie en -bedoeling? Het is nu al geweten dat ons zenuwstelsel perfect in staat zou zijn om zeer ingewikkelde stoffen te produceren, en zelf ook stoffen als alcohol of morfine produceert waar nodig.
Sommige zeer kleine organen, kliertjes, worden door onze geneeskunde - die al even hard een overlevingsgeneeskunde is geworden als haar belijders - als 'rudimentaire' overblijfselen of andere nutteloze ballast bestempeld, en zonder scrupules weggesneden.
Inderdaad, in een onderontwikkeld organisme, dat bovendien nog vol vuiligheid zit, zullen zij wel nooit hun ware nut kunnen bewijzen. En als ze dan nog systematisch worden weggesneden zullen we het zelfs nooit kunnen ontmoeten. Maar gelukkig overleeft de Natuur zijn taaiste leden…
In afwachting maken we er maar het beste van in deze verstoorde belastende omgeving. Maar wat dit beste uiteindelijk is, ligt diep in de geheimenissen van Moeder Natuur's bedoelingen besloten, en het zijn zeker niet haar halfrijpe overgeprikkelde nakomelingen die het haar, in welke taal dan ook, zullen dicteren. We lijden immers met zijn allen aan dezelfde supergeactiveerde gesteldheid, diegenen onder ons incluis, die zich over het 'gezondheidsprobleem' buigen.
Alleen een volmaakt mens zou met recht en zekerheid de weg naar volmaakte gezondheid kunnen wijzen.
Wij laten het probleem dus best waar het is, en begeven ons naar de oorspronkelijke gesteldheid, een laag activiteitsniveau, dat alleszins veel dichter bij het ongerepte gezondheidsniveau ligt waar de boreling al zijn reserves heeft uit geput.
De juiste techniek waarmee we geestelijk en lichamelijk ons activiteitspeil terug tot zo goed als het oorspronkelijke nul kunnen voeren, daarbij al de toestanden van geleden schade achter ons latend, betekent een wedergeboorte in de ware zin van het woord.
Het in ontwikkeling zijnd wezen dat met zijn structuur nogal in de knel is geraakt gaat min of meer zijn gangetje verder. Maar tegelijk en steeds sneller ontwikkelt zich daarin van voren af aan een vernieuwde structuur: dezelfde zoals die behoorde te zijn. Deze nieuwe persoonsuitdrukking, deze nieuwe mens, ontwikkelt zich binnen de oude bestaande, haalt die in en werpt hem eventueel af, of integreert hem volkomen, waarbij alleen het werkelijk onbruikbare wordt afgeworpen, en dat alles zowel psychisch als fysisch.
Wie deze systematische terugkeer naar de oerbron, deze ommekeer in zijn leven, door middel van de techniek die we transcendente meditatie noemen, meemaakt, is eigenlijk daarmee letterlijk tweemaal geboren (in hetzelfde lichaam). Dit is misschien ook de mogelijke verklaring van wat gevorderde mediterenden door toedoen van deze techniek stilaan werkelijk ervaren: de nieuwe mens haalt de oude in (biologische verjongingsfactoren worden wetenschappelijk vastgesteld).
Copyright © Ben Pirard - 25 JAN 85
Een herhaaldelijke nieuwe start
Wanneer het organisme geregeld de kans krijgt, doordat er voldoende rust wordt aan gegund tussendoor, dan zal het zich van nature herstellen en ontwikkelen. Maar als door omstandigheden die ontwikkeling onderweg ergens in de knel is geraakt en blijven steken, dan kan zij nu gewoon een nieuwe start nemen. Ze begint gewoon steeds opnieuw binnen wat er al van de oude voorgaande structuur verwerkelijkt is. Het oude organisme kan dan wel het resultaat van een scheppingsgolf zijn die op de rotsen van onkundigheid is vastgelopen, er komt steeds weer een nieuwe scheppingsgolf, die het reeds bereikt structuurpatroon van het organisme zo goed mogelijk in stand houdt en eventueel verder afwerkt. Door die opeenvolging van golven heeft het organisme immers een zekere vormvastheid in de tijd.
Het is alleen als de scheppingsgolven elkaar niet snel genoeg opvolgen of niet ver genoeg kunnen doordringen wegens vertraging tussen het puin van de oude uitstervende golven, dat het hele organisme als structuur in het gedrang komt. Dan deint het langzaam uit. Enkel bij gratie van het opeenvolgend stel scheppingsgolven, waaruit het bestaat, maar waar er geen meer aan toegevoegd worden, doet het zijn tijd nog uit.
Door initiatie in de meditatietechniek wordt een nieuwe start gemaakt, van bij het absolute begin van hetzelfde scheppingsproces. Deze start is transcendent wat de oude bestaansstructuur van geest en lichaam betreft.
Afhankelijk van de klaarheid van die structuurorde wordt de start van de nieuwe scheppingsgolven bewuster waargenomen of niet. En als dat bij het begin nog niet het geval is, dan kan het nadien wel geleidelijk het geval worden. Want de nieuwe lading scheppingsgolven die opkomen voegt telkens iets toe aan de oude structuur, neemt er wat van weg, verandert en verbetert ze dus, volgens haar eigen natuurlijke aanleg.
Wanneer de psychische structuur, en de eraan gekoppelde fysische en fysiologische, weer een zekere natuurlijke ordelijkheid heeft bereikt, dan reflecteert zij duidelijker wat aan haar basis ligt. Het bewustzijn is niet meer zo versluierd en verdeeld of zelfs afgesloten hier en daar als het was.
De verbetering van de oude structuur heeft haar grootste waarde hierin dat zij de waarneming van het scheppingsproces aan haar basis weer vergemakkelijkt, en aldus het contact met de oorsprong versterkt.
Functioneel is de winst verder nog relatief onbetekenend: de structuur is nog verre van volledig ontwikkeld. Men functioneert dus in de samenleving zo goed en zo kwaad als het kan voort met deze oude, weliswaar lichtelijk opgeklaarde, persoonlijkheidsstructuur. Maar in feite is het in grote lijnen dezelfde structuur als daarvoor, met haar gebreken, eigenaardigheden en verdiensten.
Zij laat echter nu wel toe om beter naar binnen te kijken en te ervaren wat er aan de basis van het scheppingproces gebeurt, en vast te stellen dat het om het eigen scheppingsproces gaat.
De nieuwe lading scheppingsgolven die elkaar sedert de initiatie door het ordenend effect van de juiste oerklank (trilling, mantra) zijn gaan opvolgen, ontwikkelen volgens hun aard een volkomen nieuwe jonge inwendige structuur, een patroon binnen het oude patroon. Dit kan op zeker moment worden waargenomen. Soms is het onderscheid tussen de gewone ervaring van de oude structuur waar men aan gewend is (proprioceptie) en het feit van de nieuwe structuur in opkomst zeer scherp. Die ervaring kan als een schok komen. Soms vervaagt de waarneming van de nieuwe structuur of van het onderscheid weer tijdelijk. Aanvankelijk kan het een wat bevreemdende ervaring zijn. Alsof er een vreemde in u huist. Later daagt het besef dat men dat zelf is, en gaat men de hele zaak van die kant uit bekijken.
Intussen is er als het ware een nieuwe embryonale aanleg van hetzelfde individu ontstaan. De oude mens gaat voort, al wordt zijn koers nu sterk door de aanwezigheid van dit nieuwe 'embryo' bepaald. Uiteraard is die nieuwe embryonale aanleg niet scherp morfologisch af te lijnen binnen het bestaande lichaam. Het is eerder een bepaalde aaneenrijging van subtiele samenhangende gebeurtenissen binnen het geheel der gesteldheden in geest en lichaam.
Eerst is er wat men een embryonale bewustzijnstoestand zou kunnen noemen. Door alle elkaar opvolgende gesteldheden heen is er nu een bepaalde fundamentele algemene gesteldheid. Deze heeft uiteraard haar kenmerkende chemische en neurochemische componenten. Het zullen zeker wel basiscomponenten zijn, waaruit de meer specifieke componenten, die de eerder genoemde specifieke gesteldheden bepalen, kunnen worden afgeleid.
Wanneer de fundamentele embryonale basisgesteldheid volledig zuiver voorkomt, dan betekent dit de heldere ervaring van transcendent bewustzijn: ervaring van het bewustzijn 'an sich' zonder meer, het bewustzijn als zodanig, dat zich kan omzetten in bewustzijn van die of die gesteldheid.
Deze omzetting van de oorspronkelijke basisgesteldheid van het embryonale organisme in een bepaalde specifieke gesteldheid is in principe een omkeerbaar proces. Wanneer aan de basisgesteldheid een bepaalde (chemische of andere) impuls wordt toegediend, zal het basisveld zich ter compensatie wijzigen volgens aard, duur en omvang van de stimulans…
Het onderhouden van de basisgesteldheid gebeurt door middel van een bepaalde basisstructuur van het gehele organisme, geestelijk en fysiologisch, en uiteraard ook morfologisch. Indien deze structuur, welke ze ook zij, niet in haar absolute minimum is ontwikkeld, dan kan terugkeer tot de basisgesteldheid vertraagd of verstoord worden, vooral indien te sterke en langdurige prikkels van buitenaf worden ontvangen. Het ontstaan van de embryonale absolute basisstructuur kan op zich al zijn verstoord geweest door één of andere remming. Wanneer er dus bij een vroege embryonale fase ook maar iets wezenlijks mis gaat, dan kan de soepele omzetting van de ene gesteldheid in een andere en terug, ernstig worden bemoeilijkt.
Maar door initiatie wordt het mogelijk om binnen de beschermende en min of meer ondersteunende structuur van een 'oud' lichaam, telkens opnieuw de eerste fasen van het oorspronkelijk embryonaal leven te starten. En voor de duur van het oude lichaam kan dit zich zo vaak herhalen als nodig is om de leefbare embryonale structuur te scheppen die ongehinderd verdere ontwikkeling toelaat, in feite tot voltooiing van de 'ideale Mens' toe.
Deze embryonale structurele gesteldheid kunnen we binnen een oud lichaam als een min of meer zelfstandig samenhangend geheel gaan ervaren, wanneer het een zekere graad van ontwikkeling heeft bereikt en ook het oude lichaam en zijn geestelijke relatiestructuur een zekere harmonische transparantie heeft verworven. Indien dit niet zo bewust wordt waargenomen, of slechts tot op zekere hoogte, dan kan het zijn dat zo'n organisme wel al een zekere graad van ontwikkeling van de embryonale basisstructuur bezat, zonder dat de oude persoonlijkheid het waarnam. Eventueel valt het voor de waarneming van buitenstaanders meer op, doordat de drager ervan er zelf al eerder mee vertrouwd was.
Als deze embryonale basisstructuur van een individu zich op dezelfde ideale manier kan blijven ontplooien binnen een oud lichaam, met een oud zenuwstelsel enzovoort, dan zal het moment naderen waarop de 'aansluiting' kan gebeuren. Dit is het moment waarop de zich sneller ontwikkelende embryonale structuur de reeds verwerkelijkte oude grovere structuur in zijn ontwikkeling vervult en gaat inhalen.
Wanneer de fijnere ontwikkeling van het ene tot de graad van grovere ontwikkeling van het andere is gekomen dan kan het daarop aansluiten en dan zijn de oude gebreken nu volledig opgevuld. De fijnere textuur van de nieuwe Mens past al dan niet volkomen in de oude structuur. Waar ze niet past kan de oudere zich indien ze nog soepel genoeg is misschien helemaal aanpassen. Kan zij dat niet, dan zal ze worden afgestoten als een oude huid.
Maar wanneer de aansluiting perfect verloopt, dan betekent dit dat de grove structuur van de oude mens nu volledig vervuld is van de fijne structuur van de nieuwe Mens. Beiden vormen nu een ondeelbaar (individueel) geheel. De oude mens ziet er grosso modo uit als tevoren, maar zijn textuur is gestructureerd tot in de diepte der oerbron waaruit zij ontstaat, en hij beschikt nu over zijn volledig vermogen, geestelijk, fysiologisch, morfologisch.
Dit vermogen ligt daarin dat hij steeds soepel binnen zijn hele basisgesteldheid om het even welke specifieke toestand kan aannemen zonder de basisgesteldheid te verstoren of te verliezen. Deze vaardigheid is onder meer in de blijvende fysiologische gesteldheid terug te vinden, en haar samen gaan met de ervaring van zuiver oorspronkelijk transcendent bewustzijn. En deze, zoals alle gesteldheden van de mens, heeft de neiging zich in stand te houden en uit te breiden.
Copyright © Ben Pirard - 5 FEB 85
Inwendige evolutie
De embryonale basisstructuur van het individu is de natuurlijke aanleg van de Mens. Het is zijn blauwdruk, die elk nodig gegeven bevat om het individu volgens natuurlijke wetmatigheden volledig tot ontwikkeling te laten komen.
In zijn transcendente toestand is deze blauwdruk perfect. Alleen het daadwerkelijk ontwikkelingsproces naar concrete manifestatie kan hier en daar in de knoop raken.
In principe is de eerste embryonale basisstructuur van de mens die wordt aangelegd perfect in staat het verdere ontwikkelingsproces tot een goed einde te brengen.
Maar zijn Werk, zijn Initiatief, wordt heel vroeg verstoord, onderdrukt en hem ontnomen, door een ontaarde omgeving. Het hangt er maar vanaf tot op welke hoogte deze geïncarneerde ziel al ontwikkeld is, om te weten hoelang zij zelf het initiatief van haar materiële evolutie zal in handen houden.
In een volgens haar natuurlijke principes geordenende ideale maatschappij, waar iedereen vanzelf zijn juiste plaats inneemt, zou het individuele initiatief ongemerkt samenvloeien met het collectieve. Beide op hetzelfde Principe steunend zouden zij in volmaakte harmonie zijn.
Maar ter hoogte van de manifestatie van een samenleving die al te ver van haar oorspronkelijke transcendente Principe is afgeweken zal het individuele manifestatieproces niet tijdig de juiste voeding krijgen. Het zal worden blootgesteld aan krachten en richtingen op momenten dat het daar nog niet voor bestemd is.
Deze maatschappij werkt volgens eigen afgeleide principes en wetten, die vaak elkaar tegenwerken en waaraan van nature een kortere geldigheidsduur is gegund. Maar ofschoon het ontwikkelingsproces helemaal van zijn oorspronkelijke baan lijkt af te wijken, werkt het indirect toch weer mee aan een volgende kans van scheppingsgolven, omdat het oude verharde lichaam dat eruit ontstaat nu de beschermende cocon vormt waarin de geboorte van de nieuwe Mens kan gebeuren. En indien het door omstandigheden niet zo ver komt dat de cocon zelf weer tot soepel leven wordt gewekt, dan zal de ware bewoner ervan zijn kansen daartoe voor een volgende gelegenheid toch weer een heel stuk kunnen vergroten.
Wanneer het transcendente wezen zich op die manier ontwikkeld heeft, dat het met de streun van de grove uiterlijke structuur van fysiologie en lichaam een blijvende fijne structuur bewust behoudt, en vice versa, dan is het klaar om verder zeer zelfstandig het initiatief van zijn evolutie in handen te houden.
De opeenvolging van scheppingsgolven zal dan op een gerichte wijze het hiaat opvullen tussen de embryonale basisstructuur van het wezen en de grove structuur van het lichaam. De zelfstandige bewoner van het lichaam, die al een zekere graad van geestelijke ontwikkeling heeft bereikt is perfect in staat om zodanig te gaan functioneren dat zijn ontwikkeling zich tot voltooiing kan doorzetten in het materiële veld.
De basis daarvan is die a-specifieke psychofysiologische gesteldheid, die de mogelijkheid voor elke andere in zich draagt, tezamen met de embryonale basisstructuur die ervoor instaat dat deze gesteldheid door alle andere heen gehandhaafd blijft.
Men kan de fysiologische grondslag van deze universele basisgesteldheid terugvinden op humoraal niveau. Het is de toestand van diepe levensvreugde zonder reden, waar men zich universeel bewust is van niets in het biezonder, en waarmee men alle kanten uit kan als men dat wil. De gesteldheid waar het lichaam wel al gevormd kan zijn, maar toch (nog) niet werkt, dus rust, en waar de geest in de gelegenheid is om helder zijn eigen aard en wezen te ervaren. De toestand dus van zuiver transcendent bewustzijn, welke ervaring ook alerte rust of rustvolle wakkerheid wordt genoemd. Het is de zijnstoestand, die we bij een vroeg embryo in de baarmoeder kunnen vermoeden. Het is ook de toestand die mensen zoeken terug te vinden door te duiken in de diepe geheimzinnige stilte van de oceaan, of door op te klimmen tot de eenzame onbewogenheid van stille bergtoppen. Maar in wezen is het die universele diepmenselijke 'daseins'-ervaring, die ieder in zichzelf kan terugvinden, al dan niet door gebruikmaking van de geschikte techniek daartoe, welke ook verder de uiterlijke fysische omstandigheden mogen wezen.
De oorspronkelijke kracht en stilte van het heelal rondom ons wordt dus hier in onszelf gereflecteerd in een zekere universele gesteldheid.
Wanneer die originele universele gesteldheid in voldoende mate in het lichaam is ingesteld, dan bestaat de kans dat zij gaat functioneren. Wanneer het instellingsproces van deze universele fundamentele gesteldheid tot voldoende maturatie is gekomen, dan vormt zij de stevige abstracte basis voor menselijke ontplooiing, geestelijk en lichamelijk.
Van nu af aan mogen natuurlijke stimuli, die vanuit de omgeving het individu in zijn diepste bereiken, deze stevige basislaag komen proberen. Als ze stevig en gezond is zal zij zich prompt herstellen. Is zij nog zwak, zijn de stimuli onnatuurlijk sterk, is er een onvoldoende pantser dat filtreert, dan dreigt de embryonale basisstructuur vroegtijdig stuk te gaan. In dat geval is bescherming van het jonge leven nodig.
Wanneer het, mede door de inwerking van relatief zwakke natuurlijke stimuli, tot de basisgraad van rijpheid is gekomen waar het universeel bewustzijn in de fysiologie sterk en veerkrachtig is ingesteld, dan kan het volledig zelfstandig functioneren. De basisgesteldheid laat om het even welke tijdelijke specifieke gesteldheid toe, waarbij ze zowel zichzelf als die andere in stand houdt. Maar de specifieke gesteldheid houdt niet langer aan dan nodig om een bepaalde omstandigheid te klaren. Die specifieke gesteldheid, ook chemisch, komt voor binnen de universele gesteldheid, waardoor zij steeds blijft omringd en overheerst. Men verliest nooit zijn 'zelfbeheersing', ook niet tijdens de meest krachtige uitvallen van buitenaf of van binnenuit, waar die nodig mochten zijn. En dit gebeurt niet door actieve inspanning en beheersing, maar gaat vanzelf en heel natuurlijk.
Als de basislaag goed gespreid is, dan kan zij dus gaan functioneren. Ook om deze stap veilig te zetten zijn er technieken, die ons tegen de invloeden van een onevenwichtige samenleving kunnen beschermen.
Wanneer de tot volle rijpheid gekomen embryonale basisstructuur van het individu 'at random', dus willekeurig, aan omgevingsstimuli wordt blootgesteld, dan zal zij wel voldoende zichzelf daartegen beschermen, maar zij zal niet noodzakelijk de juiste stimuli op het juiste moment ontmoeten, die ze nodig heeft om tot een volgend ontwikkelingsniveau evenwichtig uit te groeien. Het basisweefsel kan misschien wel in orde blijven, maar het 'kledingsstuk' dat ermee gemaakt moet worden lijkt nergens op. Ook nu de fijne textuur van de draad van de structuur stevig en mooi is, moet er nog naar bepaalde natuurlijke wetmatigheden worden geluisterd, om van het niveau van de draad tot dat van het geschikt geweven kledingsstuk te komen. Er moet nu op een bepaalde wijze met deze fijne draad worden omgegaan.
De techniek hiervoor is het 'sidhi-programma', dat aan de TM-techniek is toegevoegd. Deze sidhis zijn een harmonisch samengestelde set stimuli die tezamen een afgerond geheel vormen, en waarmee de embryonale basisstructuur tot hogere ontwikkeling komt. Op basis van de universele gesteldheid worden een aantal vitale functies tot leven gewekt en versterkt of hersteld. Het zijn functies waarvan sommige reeds in het grovere lichaam, grofweg dan ook, ontwikkeld zijn, en die dan verfijnd worden tot een graad die tot nu toe ongehoord of ongezien is. Dat is bijvoorbeeld het geval met de zintuigen. Maar er zijn ook, en daaraan voorafgaand, een aantal soms minder bekende en ook meer universele begaafdheden, die moeten ontwikkeld worden, om de hele verdere structuur harmonieus samen te houden, zowel in zichzelf als met de hele schepping. Ook deze zijn in het TM-sidhi-programma vervat.
Zo ontwikkelen de opeenvolgende scheppingsgolven binnen het individu en daarbuiten een harmonieus samenhangend volkomen geheel.
Wat scheef zit wordt rechtgetrokken, wat vastzit wordt losgemaakt, wat leeg is wordt aangevuld en knopen worden ontward. Het grove lichaam wordt verfijnd.
Soms is het leuk en soms doet het pijn. Maar steeds duidelijker en sterker komt degene naar voren, die in dit alles steeds zichzelf blijft, die onverwoestbaar gevestigd is in de zalige oorsprong van zijn schepping en in wie die zaligheid geen grenzen kent.
Wat slechts de neiging was van de specifieke gesteldheden, dat wordt in werkelijkheid de realisatie van de universele gesteldheid: zij blijft zichzelf in stand houden en ondersteunt tevens ook de andere daarmee, zij blijft zichzelf meester, maar houdt van de andere als uit zichzelf voortvloeiend, en zij heeft ook de kracht en de sterkte om zichzelf uit te breiden, stoffelijk, geestelijk, in het lichaam en in de omgeving.
De fijne en de grovere structuur van dit verwerkelijkt individu loopt ongehinderd van haar individuele oorsprong over in de zaligheid der universele schepping, waar zij zelf uit put, en die zelf onuitputtelijk is. Dit individu herschept zichzelf voortdurend op perfecte wijze vanuit de universele oorsprong. Het scheppingsproces is rond. Het individu is af, vormt een geheel, een geheiligde.
En zijn functie is globaal heiligend, heelmakend, helend, voor zichzelf en voor zijn omgeving.
Wat dit alles in wezen betekent kunnen we pas echt weten wanneer we er zelf de juiste gesteldheid toe hebben ontwikkeld. In afwachting kunnen we er ons voorlopig alleen maar deze grove voorstelling van maken om ons door te laten leiden, terwijl we gestaag voort ons uitgebalanceerd ontwikkelingsprogramma toepassen, en tevreden zijn met wat we nu reeds aan ervaring en bevestiging kunnen meemaken, die in de goede richting wijst...
Copyright © Ben Pirard - 06 FEB 85
|
TOP |
Diepwetenschappelijk spiritueel jargon
Als we oude teksten met diepwetenschappelijke spirituele betekenis, of vertalingen daarvan, lezen, dan moeten we ons voor ogen houden dat de schrijver of opsteller van zulke teksten, beschrijvingen, verhalen, beschouwingen, dit alleen maar kon doen met de middelen die zijn hoogontwikkelde geest ter beschikking stonden.
Het gaat doorgaans om 'piekervaringen', sublieme inzichten en belevenissen, waarvoor dus nog geen courant jargon voorhanden is. Dat jargon moet de mededeler zelf maken.
De keuze is dan beperkt tot hoofdzakelijk gangbare begrippen. Slechts langzaam en sporadisch zullen nieuwe termen ingang vinden, waarmee de zeer abstracte begrippen kunnen geduid worden.
De hoogontwikkelde mededeler (ziener, profeet, shamaan, hoogbegaafde, etc.) kan dus bezwaarlijk anders te werk gaan dan door vertrouwde termen, woorden, begrippen te combineren in een ongewone vorm, die een optimale afspiegeling is van zijn piekervaring.
De waarnemer (leerling, volgeling, vorser, etc.) zal slechts bij machte zijn de meegedeelde patronen te vatten tot zover hij zelf 'op de hoogte is', ontwikkeld. Bij even hoge ontwikkeling zal hij het gegeven patroon met vreugde herkennen. Bij een wat lager ontwikkelingspeil zal hij door kennismaking met het nieuwe patroon de vreugde kennen van zich tot het (of een) hoger peil opgenomen te weten.
Bij een te laag ontwikkelingspeil zal de waarnemer hoogstens de letterlijke betekenissen van de termen herkennen, maar daarenboven zal hij de pijnlijke ervaring ondergaan dat de onderlinge samenhang voor hem dwaasheid of onzin betekent. Poogt hij dan zonder verdere hulp van de hoger ontwikkelde mededeler een interpretatie van de mededeling te vinden, dan is de kans groot dat hij daarbij de ene dwaling op de andere stapelt (waarbij hij teksten produceert, die voor andere onontwikkelden al even onzinnig en misschien bijgevolg respectueus overkomen als de oorspronkelijke boodschap) en daarmee een hoeveelheid afgeleid gezag oogst, of dat hij zijn eigen begrip via de tekst naar de mededeler terug vertaalt als ontoerekenbaarheid van deze, of zelfs gevaar voor de op dat moment overheersende orde. De weinige hoger begaafden die in het dieper inzicht heil zien voor de ontwikkeling van allen, zullen dan genoodzaakt zijn zich een tijd in het geheim te houden, opdat hun vleselijke vehikels, en daarmee ook de boodschap, die voor het nageslacht van levensbelang zal zijn, niet verloren gaat.
Blijkbaar moet de ontwikkeling van de mensheid in haar geheel op een samenhangende wijze verlopen. De natuur(lijke gang van zaken) duldt niet dat een kleine aan de kop liggende voorhoede van de Gauss-curve zich alleen en te ver naar voren begeeft. Er is een bepaald evenwicht nodig, waarin de kwaliteit van de kop opweegt tegen de kwantiteit van het lichaam.
In de huidige maatschappelijke orde is het hoofd zoek en alle aandacht gaat naar het vullen van de buik. De zwaarlijvigheid die daaruit voortvloeit dreigt voortdurend het hele lichamelijk bestaan te ondermijnen van kop tot staart.
Degenen die zich als kopstukken van de samenleving opwerpen, zijn te vergelijken met korporaals, of hoogstens sergeanten in een leger zonder officieren. Ze zijn voortdurend met elkaar aan het wedijveren en waken angstvallig dat uit hun regimenten er geen officieren zich zouden opwerpen, die hun gezag zouden relativeren.
Die laatste zorg is zowat het enige waarover ze het met elkaar stilzwijgend eens zijn.
De onvoorziene golven van ordeverstoring en het hele klimaat waarin die plaats grijpt noemen ze 'crisis' en die situeren ze dan als een on(be)grijpbare plaag van de tijd, die geheel buiten hen ligt.
In werkelijkheid worden we alleen maar geplaagd door het gebrek aan communicatie met de ware leiders van de samenleving die elders zitten, de hoogbegaafden (waarvan een aantal hun gaven zelfs niet heeft mogen ontwikkelen tot een bruikbaar niveau, opnieuw door gebrek aan communicatie, door gebrek aan begrip van de 'verantwoordelijken'.)
Maar de hoogbegaafden leven onder ons. Vaak in stilte, meestal onherkenbaar (vermomd uit angst door 'de sergeanten' te worden uitgewezen), soms toch herkend, als gevaarlijk, en opgesloten.
Maar terwijl de 'sergeanten' al het beschikbare potentieel inzetten om hun eigen positie te handhaven en zich te verschansen en te verdedigen, breidt de communicatiemogelijkheid zich nu ook verder en verder uit tot binnen bereik van de her en der geïsoleerde natuurlijke (want zonder gebruik van geestelijk of sociaal of lichamelijk geweld) leiders. Zij die het in wezen al zijn.
Zij leven nu, en hun boodschappen komen al vanuit een ver verleden. En ook dat laatste komt de communicatiesystemen en -netwerken binnen.
Daarom dus nu op grotere schaal die confrontatie van 'cryptische' mededelingen met onontwikkelde geesten, ook die van hoogbegaafden. Daarom dus, uiteraard, ook de tijdelijke bezorgdheid van een aantal personen en instellingen die zelf niet zo'n begaafdheid hadden, maar zich op basis van collectieve onwetendheid een zekere machtspositie hebben kunnen huren, zolang de ware meester niet thuis was.
Vandaar natuurlijk ook hun pogingen om via hún communicatienetwerken de oude en de nieuwe boodschappen van hoger begaafden en potentiële leiders, vervlakt, opgedeeld, verwrongen of enkel in de vorm van hún commentaar, aan de massa door te geven.
Commentaar die dan uiteraard hún bewustzijnsniveau weerspiegelt. Maar dat merken alleen enkele hoger ontwikkelden, her en der geïsoleerd, alleen of in marginale groepjes.
In de geschiedenis zijn velen van hen op allerlei manieren monddood gemaakt, meestal lichamelijk, vaak ook sociaal, maar ook heel vaak psychisch. Ik denk aan Galileï bij wijze van voorbeeld. Dergelijke discussies zijn er altijd door de taalverwarring die bestaat tussen twee verschillende ontwikkelingsniveaus. Wat de ene zegt wordt door de ander onvolledig en onjuist begrepen en geïnterpreteerd.
Men moet zich altijd de gebreken van het cummunicatiemiddel voor ogen houden.
En de taal zelf is beperkt. De keuze tussen haar woorden is beperkt tot het aantal woorden die zo'n taal heeft, om nog niet te spreken van de andere beperkingen inherent aan de taal, zoals bijvoorbeeld het serieel na elkaar komen van woorden. Maar reeds bij het begrip van de woorden zelf is heel wat verwarring mogelijk als de lager ontwikkelde denkt dat hij ze allemaal letterlijk moet nemen, en de hoger begaafde niet tijdig de kans krijgt om daar correcties voor aan te brengen, of als de lagerbegaafde al de correcties, die de hoger begaafde voortdurend aanvoert, niet kan volgen.
De hogere boodschap moet dus in een lagere taal worden gegoten. Het ligt dan voor de hand dat de hoogbegaafde en ontwikkelde meester begrippen uit die taal zal kiezen die voor de leerling het meest bekend zijn.
Zo zal hij bijvoorbeeld spreken over de elementen in de vorm van aarde, vuur, water, lucht en ruimte. Telkens wanneer hij het dan over aarde heeft bedoelt hij misschien de toestand van de schepping in haar meest concrete gemanifesteerde vorm, terwijl lucht bijvoorbeeld haar meest ijle toestand aanduidt, het stadium waar nog geen vormen bepaald zijn.
Als de meester het waagt zijn ideeën in de vorm van de noodmiddelen der voor de gelegenheid gekozen woorden neer te schrijven, dan loopt hij het reële risico dat hij vroeg of laat het beheer over deze geschriften zal verliezen, waarbij deze door oningewijden van een laag ontwikkelingspeil en zelfs van een laag begaafdheidspeil worden misbruikt, in hun eigen nadeel, en ten nadele van de gemeenschap.
Daarom moeten fundamentele en zeker ook afgeleide interpreterende geschriften altijd omringd zijn door de beschermende instelling van een begaafd lerarenkorps, dat bij voorkeur door de meester zelf, of door hoogbekwame opvolgers, is opgeleid. En in bewogen tijden is het misschien zelfs veiliger te zorgen dat er geen materiële sporen zijn als geschriften, om te voorkomen dat men tot gevaarlijke toestanden komt (zoals nu eigenlijk toch al het geval is geworden…).
Want 'weinig kennis kan gevaarlijk zijn'. Het is dus belangrijk om, tegenover geschriften of boodschappen in het algemeen die de waarschijnlijkheid in zich dragen afkomstig te zijn van hoog ontwikkelde personen of gemeenschappen, het geduld op te brengen (met zijn eigen ontwikkelingstrend) om die begrippen die hun betekenis nog niet helder kenbaar prijs geven te laten voor wat ze zijn. Men moet zich zeker niet willen forceren om ze hun betekenis kost wat kost te ontfutselen. Want het feit van het niet begrijpen is een aanwijzing dat het eigen ontwikkelingspeil nog niet bereikt is, waarop dat begrip moet aangrijpen.
En door zonder inspanning verder te lezen, te luisteren, te kijken, spint zich geleidelijk het hogere patroon, waarvan dat woord de aanwijzing was.
En dan op een dag is er de vreugde van de aha-erlebnis, wanneer het woord nogmaals voorkomt. En niet altijd gaat het om woorden met een speciaal abstract hoge betekeniswaarde. Vooral in geschriften uit oude primitieve semenlevingen zullen ook begrippen die voor ons al wat gewoner zijn soms met een 'leenwoord' worden aangeduid. Bijvoorbeeld het universum zal vaak als 'wereld' worden geduid, of nog beperkter als 'aarde', of zelfs de naam van het eigen land. Of een melkwegstelsel zal als 'aardschijf' worden benoemd en ook bedoeld zijn als weergave van het heelal. Men zal dan volhouden dat de aardschijf plat is, terwijl degenen die denken dat het over de wereldbol gaat zullen twisten dat hij rond is...
Copyright © Ben Pirard - 8 november 1985
|
TOP |
Gezondheid, ziekte, en genezing
Gezondheid is een algehele toestand van geestelijk, lichamelijk, sociaal en ecologisch welbevinden, die zichzelf in stand houdt.
Het is een dynamisch evenwicht.
Als men het analyseert komen er onnoemelijk veel parameters bij te pas.
De dynamiek en het aantal parameters samen maken dat er onnoemelijk veel toestanden mogelijk zijn, die allemaal het gevolg van gezondheid zijn, en ze ook als doel hebben.
Ook die toestanden, die wij als ziekte beschouwen hebben gezondheid tot doel. Het doel wordt niet altijd op iedere schaal bereikt: soms wordt de toestand van de ene schaal zo extreem, excentrisch, dat op die schaal (bijv. individueel) een aantal replieken verdwijnen, ten bate van het voortbestaan van bijvoorbeeld een soort.
Maar in principe blijft de mogelijkheid tot het herstellen en handhaven van het evenwicht steeds intern aanwezig in iedere repliek van een bepaald organisatiepatroon, subject of object, van de natuur.
Wanneer het subject bewust met dit principe verbonden blijft bij zijn verdere ontplooiing en ontwikkeling dan kan de hogere organisatievorm soms extremere evenwichtswaarden aannemen, zonder dat het geheel daarom in elkaar klapt en verloren gaat. Het individu blijft zijn gezondheid behouden, verankerd als het is in zijn stabiele oorsprong, van waaruit het systematisch en evenwichtig en volledig ontwikkelt. Zodra hier of daar, op een of ander niveau, op een bepaald moment, een riskante afwijking van het fundamenteel gegeven ideaael evenwicht voorkomt, kan het bewuste individu dit onmiddellijk corrigeren. Beter nog, het volkomen bewust individu voorziet zulk risico en heeft het gevaar dus al uitgesloten voor het zich zou hebben voorgedaan. En doordat het evenwicht en de geïntegreerde opbouw van zo'n persoon behouden blijft, wordt ook het algeheel bewustzijn in dezelfde mate onverstoord behouden.
Zou zo iemand ondanks het bewustzijn van een dreigend risico toch nalaten bepaalde corrigerende maatregelen te nemen, dan zou er zich een lichte verstoring in zijn gehele systeem kunnen installeren, die de aanzet voor verdere latere afwijkingen zou kunnen vormen.
Ditzelfde zou kunnen gebeuren wanneer de persoon bij zijn ontwikkeling te grote sprongen zou willen nemen, waardoor het besef van de oorspronkelijke wezenskern enigszins zou los geraken van wat er zich tot dan toe op zeker niveau van ontwikkeling gevormd zou hebben. Door zijn ontwikkeling te forceren zou de aansluiting van het wezen als mogelijkheid met het wezen als gerealiseerd persoon enigszins los raken, zodat zich in die leegte gemakkelijk foutieve patronen, of stoornissen, zouden nestelen.
Indien het individu al ruim genoeg ontwikkeld is en zich tijdig van het ontstaan van zulke stoornissen, die zich op fijnstoffelijk lichamelijk vlak zouden voordoen, bewust zou worden, dan zou het in zichzelf nog voldoende stimulans kunnen vinden om met zijn oorspronkelijke vitale scheppingskracht, die stoornis op te lossen en te verbeteren, en het gebrek op te vullen.
En ook indien de stoornis al een zekere graad van manifestatie op het grofstoffelijk niveau zou bereikt hebben, zou dit nog kunnen, als het individu globaal maar sterk genoeg met zijn wezenskern bewust verbonden blijft.
Deze wezenskern is de zuivere natuur zelf, die aan de basis van iedere ontwikkeling in en buiten het lichaam van ieder individu of voorwerp ligt. Wanneer men zich voldoende zuiver bewust blijft van deze kern, die men zelf is, dit wezen dat overal en altijd hetzelfde is, dan bestuurt men zelf vanuit zijn oorsprong iedere ontwikkeling.
Maar het gebeurt en is gebeurd - en op nogal massale schaal - dat het individu dit contact verliest. Dat hij als het ware zijn ziel verliest, dat lichaam en ziel een eigen leven gaan leiden; als men dat leven zou kunnen noemen.
De ziel blijft onontwikkeld achter, a.h.w. in zichzelf verstikkend, terwijl het lichaam langzaam maar zeker afdwaalt en verkommert in een overwegend proces van ontbinding, dat zijn hoogtepunt bij de dood bereikt, maar al heel vroeg gestart is.
Het evenwicht is vrij vroeg verstoord. De afbrekende krachten halen het op de in stand houdende en opbouwende, en dit op iedere schaal en in elk onderdeel van de persoon, zijn lichaam, organen, weefsels, cellen, fijnste vezels.
Hier heeft de slinger van de gezondheid op individuele schaal zijn uiterste positie ingenomen.
En het feit dat het individu slechts kort leeft en er zeer velen zijn, staat in voor het voortbestaan van het ras, dus voor de gezondheid van het geheel, waarin de mens hoe dan ook vertegenwoordigd behoort te zijn, omdat hij nu eenmaal een belangrijke functie van het geheel der schepping uitmaakt. Maar op individuele schaal heeft iedere repliek van het verschijnsel mens een massa tekorten en stoornissen, ziekten en gebreken.
Degenen die de oorspronkelijke gave van de natuur om zichzelf bewust te genezen hebben behouden of ontwikkeld zijn schaars. Het zijn enkel meesters die de noodzaak, om deze gave terug op grote schaal te ontwikkelen, inzien. Maar de meesten zijn er zover van afgedwaald dat zij nauwelijks nog van het bestaan van 'ars medicatrix naturae' op de hoogte zijn, laat staan in zichzelf geloven.
In zo'n geval is een tussenoplossing nodig. Een katalysator. Dat kan een persoon zijn, of een voorwerp, of een bepaalde stof. Het kan ook een bepaalde sfeer zijn of een bepaalde vibratie.
Het doel van al deze middelen (soms ook als 'placebo' gecatalogeerd) is het oorspronkelijke onaantastbare zelfvertrouwen weer stevig te herstellen, waarmee men bewust gezond blijft.
Iedereen die met gezondheid te maken heeft moet dit weten. Dat zelfinstandhouding het einddoel is (na zelfrealisatie) en dat de tussenliggende behandeling zelf moet stoelen op en een geïntegreerd voortvloeisel moet zijn van een holistisch levensbesef. Hetzelfde besef als basis, dat ook het einddoel is.
Copyright © Ben Pirard - 1 juli 1986
|
TOP |
Het geloof van de scepticus
Geloof is de sterkste kracht in het universum. Het is sterker dan de kracht van een mechanische hefboom, sterker dan de kracht die staal bijeen houdt, sterker dan de nucleaire krachten, want al deze krachten zijn er slechts verschijningsvormen van.
Ik heb het hier dus duidelijk niet over wat vaak 'geloof' wordt genoemd, maar dat louter aanvaarding of berusting is. Het gaat wel degelijk om de meest fundamentele universele oerkracht, of macht, waarmee ieder wezen zich bewust kan vereenzelvigen, door zijn grenzen even te laten voor wat ze zijn.
De macht, die ons aller erfgoed is, kunnen we vrijelijk opnemen, doorgeven, richten. We kunnen ze ook delegeren of onderdrukken. We kunnen ze voor alles en nog wat aanwenden. We kunnen ermee vliegen, we kunnen ermee neerkomen, we kunnen er ons lichaam mee opbouwen, we kunnen het ermee afbreken. Alles wat we doen, doen we op basis van deze macht, geloof.
Wanneer we met velen samen hetzelfde doen, dan heeft dit een zeer sterk resultaat. Wanneer we met velen samen vliegen bijvoorbeeld.
Maar we kunnen ook met velen samen geloven dat vliegen niet mogelijk is, dat het niet kan. In dat geval wordt er op die plaats een minstens even sterk geloof in het tegendeel gevergd, wil men zich opnieuw van die zwaartekracht ontdoen.
Vernieuwing in gewoontes van denken en doen is daarom altijd wat moeilijk, omdat juist zoveel mensen in de oude manier willen blijven geloven. Zij proberen de vernieuwer, de andersdenkende, de alternatieveling, opnieuw in hun eigen geloofsroutine te voegen. Dat doen ze op de meest subtiele manieren. Totdat de tijdsvernieuwer voorgoed aan hun basisstelling ontsnapt en zich aan een meer fundamentele stelling hecht, die de voorgaande relativeert.
Een absolute manier om aan de vigerende mentaliteit te ontsnappen is deze volledig los te laten om zich met de absolute reine ongedifferentieerde basis van alle basisstructuren te identificeren. Een behendigheid die duidelijk een geschikte techniek vergt. De geestelijke behendigheid om alle mentale en andere stellingen te transcenderen heet transcendente meditatie. Het is geen techniek om moeilijkheden en beklemmingen weg te redeneren; daarmee zou men nog steeds op het vlak van denkende rede blijven ronddolen. Het is een techniek om ook dit vlak, juist dit vlak, waar alle stellingen worden opgebouwd, vergeleken, behouden, gebruikt en verworpen, om dit vlak zelf te verlaten.
In het begin geeft dit een spectaculaire contrastervaring. Na verloop van jaren vervaagt de contrastwerking. Men begint zonder woorden, zonder beelden, subtielere structuren op te bouwen waar woorden en beelden te grof voor zijn en waar ze dus ook geen vat op hebben. Men leeft, gelooft, op basis van deze nieuwe structuren, deze fijnere stellingen, waarmee steeds meer mogelijk wordt wat voorheen taboe was. Men krijgt als het ware meer vat op de natuur(wetten). Dit uit zich in kleinere of grotere dagelijkse wonderen. Maar wonderen zijn alleen die gebeurtenissen die volgens andere wetmatigheden lopen dan men dacht enkel mogelijk te zijn. Naarmate iemands mentaliteit enger, meer beperkt, bekrompen is, zal die de verrichtingen van iemand met een steeds ruimere geestgesteldheid des te wonderbaarlijker vinden.
Maar nu komt het spel van kwantiteit en kwaliteit op het toneel. Naarmate men fijner - tot dichter bij zijn oorsprong - ontwikkeld is, behoort men tot een steeds zeldzamere soort en v.v. Velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren, heet het. Maar naarmate er meer fijner ontwikkelde zielen komen, of naarmate iemand steeds fijner ontwikkeld wordt, des te meer zijn 'geloofscapaciteit' toeneemt, zijn macht, zodat op een bepaald punt van deze ontwikkeling de balans met de hem overheersende (met haar eigen denkbeelden en suggestie toegeruste) omgeving neigt door te slaan.
Eer het zover is ontstaat door het ontwikkelingsverschil een spanningsverschil, dat naarmate het groter wordt steeds meer de neiging heeft zich te ontladen (zo kon Jezus aan het kruis belanden…). Er zijn veel voorbeelden in de geschiedenis waar dit spanningsverschil op een dramatische acute wijze tot ontlading kwam, meestal ten koste van de grovere structuur van de hoog ontwikkelde.
Maar eer het zover is beginnen zich vaak al allerlei intriges te spinnen. Die intriges zijn alleen maar mogelijk wanneer een bepaalde hoeveelheid (kwantiteit) aanhangers van het oude geloof zich op elkaar gaan afstemmen. Dat 'geloof' is in de meest ruime zin te verstaan. Het kan zowel religieus als filosofisch, sociologisch, economisch, politiek, financieel, geneeskundig of wetenschappelijk zijn, alles wat wij denken en menen en doen is immers een vorm van geloven in het leven, een vorm van leven, van Zijn.
Maar afgezien van een zekere wetmatigheid van intriges die zich op het sociale niveau afspelen, is er ook op het individuele vlak een wetmatigheid in het gedrag dat aan de dag wordt gelegd door een minder ontwikkelde die (fanatiek) aan zijn geloof, zijn opvatting van het leven, blijft vasthouden, ten overstaan van een hoger- of anders- ontwikkelde (hij heeft immers per definitie niet in de gaten dat het om een hoger ontwikkelde gaat en zijn gedrag is het type gedrag dat geldig is om een afwijkende of infiltrant te elimineren om het behoud van de groep te vrijwaren).
Scepticisme is de eerste fase in dit type gedrag. Het scepticisme, dat zich ontwikkelt na de eerste lachbuien, die het afwijken van de vertrouwde patronen heeft uitgelokt, gaat, bij herhaling van dat afwijkend gedrag, proberen dit te toetsen, op de proef te stellen, te meten, volgens de eigen geldende maatstaven, en het op basis daarvan te veroordelen, met de uiteindelijke bedoeling er zich van te ontdoen.
De scepticus gelooft vast in zijn eigen stellingen, in de geldigheid van zijn eigen maatstaven, en poogt dit geloof bij zijn omgeving aan te sterken, als tegenkracht voor de sterkte van het nieuwe geloof, waar hij mee geconfronteerd wordt.
De sociaal overheersende macht die het oude geloof vertegenwoordigt zal beroep doen op haar meest gevorderde specialisten om een nieuw opkomend geloof in bedwang te houden. Al naargelang de plaats en de tijd kunnen die specialisten een overwegend religieus (priesters), politiek (rechters of gerechtsdienaren), wetenschappelijk of ander karakter hebben.
In onze tijd heeft het wetenschappelijk geloof de status die vroeger het godsdienstig geloof had. Door de wetenschappelijke wereld als onjuist of onmogelijk etc. weggeredeneerd of weggecijferd te worden, staat nu gelijk met in de ban van de kerk te worden gedaan in vroeger tijd.
De scepticus die in de wetenschap gelooft zal dus met behulp van deze wetenschap (wat hij weet en in de mate dat het juist is, ook al is het onvolledig) verbeten ten strijde trekken, zeker tegen alles wat juist dàt geloof impliciet of expliciet aantast.
Omdat het hier om specialisten gaat, om topmensen qua ontwikkeling, zal het geloof van alle andere aanhangers van de 'alleenzaligmakende wetenschap' gesterkt worden als er argumenten worden geformuleerd tegen het nieuwe geloof.
En vanwege hun aantal (kwantiteit) zullen zij met de focus van dit gezamenlijk geloof op die argumenten gericht, - ook als het onjuist zou zijn of op onvolledige kennis gesteund, dat is in dit mechanisme allemaal bijkomstig -, er in slagen lange tijd een machtige dam op te werpen die de opgang van het nieuwe geloof stuit.
Het mechanisme werkt dan zodanig dat door deze kracht van massaal geloof in het tegendeel de meer ontwikkelde er niet in slaagt om voldoende macht op te brengen om zijn revolutionaire stelling tot op het meest veruiterlijkte niveau om te zetten en dus te 'bewijzen'.
Met andere woorden als enkeling in een massa sceptici, die allen hun aandacht (met de sterke wens dat het u niet zal lukken) op u richten, die zoudt proberen hen de toepassing van een totaal onbekende wetmatigheid te tonen, zult ge al zeer goed ontwikkeld moeten zijn, om zelf nog het nodige geloof in uw eigen stelling te kunnen opbrengen. Want niet of de stelling waar of onwaar is staat hier op het spel, maar of ge de geloofsbalans met evenveel macht kunt laten omslaan.
Stel u maar eens voor dat de mensen nog steeds viervoeters waren. Wat zou de allereerste aspirant tweevoeter dan in hun midden meemaken? Als aspirant heeft hij alleen nog maar wat summiere individuele occasionele ervaringen van min of meer op twee benen lopen. Zelf gelooft hij wel enigszins in de mogelijkheid, maar hij heeft weinig houvast en verliest nog gemakkelijk zijn evenwicht. Ook is de structuur van zijn lichaam er (nog) niet echt voor aangepast. Hoe kan hij zijn soortgenoten dan overtuigen van deze nieuwe mogelijkheid? Ze zullen hem niet geloven. En als hij aandringt zullen ze met hem lachen en hem gek verklaren. Als hij volhoudt zullen ze hem tenslotte vragen het dan meer eens zelf te demonstreren. Maar wanneer hij daarin toestemt komt hij terecht midden in een relatief krachtig veld van ongeloof, hoon en verwachting van totale mislukking. Hij komt niet bepaald op een terrein temidden van supporters terecht, maar in een arena vol bloeddorstigen. En bij zijn eerste poging, zo die er al komt, barst een golf van hoongelach uit en al slaagde hij er misschien in een fractie van een seconde wat rechter te staan dan gewoon is en zo een stap op twee voeten te zetten, dan zullen zijn omstaanders het niet (h)erkennen.
Het is dus een krachtmeting.
Daarom is het van belang dat men als aanbrenger van een nieuwe ruimere en betere vorm van geloven, of van de allerruimste, niet te vroeg naar buiten komt en als men het al doet niet alléén, maar ook in groep optreedt. Dat is van belang om twee redenen. Eerst om het geloofszaadje in uzelf te laten kiemen en in kracht toenemen, en ten tweede om voldoende macht over de atmosfeer te hebben dat die gunstig is om het nieuwe zaad ook in de omgeving te laten doorkiemen.
En voor de veiligheid van ieder die aan dit hele verloop deelneemt is het goed dat de overgang van de machtsspanning geleidelijk en gekanaliseerd verloopt, van minder fijn ontwikkeld naar meer ontwikkeld en omgekeerd.
Het is altijd wijzer om de atmosfeer eerst geleidelijk klaar en ontvankelijk te maken vooraleer met veranderingen in het meer zichtbare en hoorbare veld te beginnen.
Dat laatste is zeker van belang als men een revolutionaire techniek wil invoeren, die toelaat om het even welk 'geloof' los te laten, om ook de meest subtiele (en machtigste) stellingen te overstijgen. Met die techniek wordt meteen ook alle hoop op de instelling van een machtigere structuur in de toekomst weggenomen. Met die techniek ontwaakt men op slag uit duizend dromen tegelijk. Het geloof in vaste structuren, in illusies, laat zich niet graag ontmaskeren.
Vandaar die koortsachtige argumentaties, vandaar die intriges. Maar het is goed te weten dat zij slechts deel zijn van de structuur van hun niveau. Als men er zich door laat kooien, dan weet men meteen op welk niveau men werkelijk zit.
Copyright © Ben Pirard - 1 september 1986
|
TOP |
Zuivere wensen en ons lot
We zijn meer verlicht naarmate we zekerder weten dat we zelf ons 'lot' bepalen.
Het 'lot' is de reflectie van projecties van het bewustzijn. Deze projecties bewust kiezen en voortbrengen is een wezenskenmerk van verlichting.
Bewust (verlicht) of onbewust (onwetend) maakt iedereen wel van deze projecties, die de verdere evolutie bepalen, die met elkaar samengaan, of vloeken, of botsen, elkaar geheel of gedeeltelijk uitdoven enzovoort.
Maar door zich meer oorspronkelijk hiervan bewust te zijn, heeft men de regeling hiervan meer in eigen hand.
Deze projecties van het bewustzijn noemen we soms ook wensen. Niet de oppervlakkige materiële wensen, waar men meteen bewust bij is (op een dieper vlak dan) dat ze toch niet zullen uitkomen, of dat men er voor moet werken of vechten, zijn belangrijk. Het gaat hier om deze diepe geheime wensen, het stille weten wat men wil. Dàt zijn de wensen die zich vroeg of laat realiseren als min of meer zuivere projecties van het bewustzijn.
En hiérin is een gezonde houding nodig. Men kan en mag op dit niveau niet om het even wat wensen, of het resultaat wordt rommel, en zelfs gevaarlijke rommel soms voor het fysisch voortbestaan.
De wens moet klaar en eenduidig zijn, en dan is de projectie dat ook en het 'lot' eveneens. Men moet weten wat men echt wilt.
Ter wille van deze zindelijkheid, wordt in sprookjes vaak maar een beperkt aantal wensen toegestaan. Men is dan wel verplicht alert te zijn bij het projecteren van zijn dieper bewustzijn. Hoe dieper het bewustzijn, hoe sneller de vervulling.
Bij het allerdiepste bewustzijn is de vervulling in se al volledig voordat de wens geprojecteerd wordt. De realisatie van gebeurlijke wensen in deze hoge toestand van verlichting is dan slechts een bijkomstigheid. Zij is dan vooral van belang voor het 'lot' van anderen die deze graad van meesterschap nog moeten bereiken.
Copyright © Ben Pirard - 2 april 1987
|
TOP |
Gedachten
Een gedachte is een heel proces. Daar zijn verschillende aspecten aan.
Het is objectief gezien een zich ontwikkelende vorm. Elementair bekeken is die vorm een eenvoudige trilling. Een trilling van het bewustzijn, in het bewustzijn - zelf onbeweeglijk - en zich daarin voortplantend, dus door het bewustzijn.
Subjectief wordt de gedachte op verschillende manieren ervaren, al naargelang van de reeds voltooide ontwikkeling van de persoon (het kennisnetwerk waar de klank of trilling doorheen gaat: per-sonare).
De gedachte als beweging wordt dan als een behoefte ervaren, 'un petit creux', als een wens tot vervulling, (of desgevallend als een vrees tot vervulling).
Maar aan de andere kant kan ze ook als de vervulling zelf worden ervaren. Want waar de idee van iets opkomt, is dat iets al aanwezig in zijn oorspronkelijke volmaakte, ongemaakte, toestand. Het is dan de ervaring van de volmaakte vorm die altijd in het bewustzijn ingebed ligt. Maar zoals een beeld altijd op twee manieren kan gezien worden, namelijk positief of negatief, aanwezigheid van iets of afwezigheid van wat er rondom zit, zo ook is dat met het gedachtesbeeld (eidos) dat weergave van het ideaal is.
We kunnen keuzen maken voor de ontwikkeling van onze persoon. Wanneer zulke keuze gemaakt is, diep in stilte vanbinnen, dan wordt ze ten uitvoer gebracht en ontwikkelt zich een gewoonte, een cyclus van zich voordoen van gedachten of opeenvolgende trillingspatronen van en in en door het bewustzijn.
Een persoon kan als zulk een complex patronennetwerk beschouwd worden en zijn omstandigheden, de omgeving die hij hiermee zelf schept of teweeg brengt, als de voortzetting daarvan naar buiten.
Maar het is in eerste instantie de aandacht van het bewustzijn die zich in gedachten kristalliseert, die dit alles tot wording laat komen en in stand houdt of weer afbreekt.
Copyright © Ben Pirard - 31 juli 1988
|
TOP |
Bewustzijn hoort bewust te zijn van bewustzijn
Indien dit niet zo is, laten we het bewust zijn van een object van bewustzijn, dat gemakkelijk oplost. Als het bewustzijnsobject, een gedachte, volledig oplost, zonder dat het bewustzijn zich aan een ander object hecht, dan is het bewustzijn volledig op zichzelf geworpen. Wie alleen maar gewend was de aandacht naar buiten te richten is in dat geval misschien bewusteloos. Maar voor wie geoefend is in het naar binnen richten van de aandacht is het bewustzijn dan alleen bewust van zichzelf. Dat komt omdat de gedachte een structuur was van het bewustzijn zelf.
Zodra het bewustzijn helder zichzelf is, kan de structuur terugkomen daarin.
Het proces kan zich herhalen tot het bewustzijn zowel van zichzelf als van het object bewust blijft.
Zo oefent het bewustzijn zich om sterker aanwezig te zijn in sterkere omvangrijkere structuren.
Copyright © Ben Pirard - 8 november 1993
|
TOP |
Stilte, alom en altijd… 2005-5-11
Dat is het Zijn: Het zijn op zichzelf dat we normaal via alle dingen waarnemen, die allemaal zijn, stuk voor stuk, één voor één.
Het zijn op zich (zonder dingen, zonder gedachten) is absoluut, overal en altijd hetzelfde, helemaal zichzelf. Het is al wat er is. De essentie. Er is niets anders.
Jij bent dat, ik ben dat, wij allemaal zijn dat. Het 'andere', de 'ander', het ik en jij en wij en zij is er slechts een voorlopige tijdelijke verschijningsvorm van, waardoor het zich uitdrukt in veelheid...
Het heeft geen kleur of geur, is niet licht of donker, maar is alleen zichzelf én al dat. Als we het in zijn absolute pure vorm ervaren zijn we eindeloos bewust. Maar daarna komen de tussenschotjes weer...
Je kan er niet eindeloos in blijven. Je moet er weer uit, zodra je ervan geproefd hebt, opnieuw de beperkingen in, daarmee, of met wat er van over is in jezelf. En zo steeds weer, heen en terug, heen en terug, activiteit naar de stilte voeren, stilte naar de activiteit voeren. Tot je tegelijk daar en hier kan zijn... Maar da's een heel eind.
Copyright © Ben Pirard - 2005-5-11
|
TOP |
Mystieke hoofdzaak en bijzaak 2005-05-12
Er zijn drie dingen die men altijd goed moet uiteen houden als het om 'mystiek' gaat:
- Het eerste is: de mystieke ervaring zelf
- het tweede: de manier of manieren om die te verkrijgen
- ten derde: de organisatie die daarvoor instaat.
Theoretisch kan iedereen de ervaring vanzelf krijgen. Maar in de praktijk gebeurt dat niet, of zijn er mensen die niet weten wat ze meemaken en dat zelfs volledig verkeerd inschatten bij gebrek aan enige kennis. Als je de waarde van diamant niet kent, dan kan je best een diamanten halssnoer als een zware last om je nek ervaren, zegt men in Oosterse tradities.
Er zijn mensen die, zoals dat met alles kan, verder gevorderd zijn in die dingen, en daarvan zijn er ook die zelfs in staat zijn vrij precies hun ervaring onder woorden te brengen. Dan heb je er daaruit nog een klein aantal die bovendien in de gaten hebben hoe je tot de diepste ervaring komt, en die de techniek daarvoor aan anderen kunnen aanleren.
Rond deze laatsten ('grote' meesters) verzamelt zich gemakkelijk een groepje van gelijkgestemden, geïnteresseerden. Dat wordt dan een binnenste kring. Daarrond komen, inderdaad min of meer vanzelf, meer buitenkringen van mensen die al dan niet naar binnen kunnen doorstoten.
Bij de buitenkringen krijg je ook een aantal mensen die misschien zelf weinig spirituele ervaring of kennis hebben, maar die dat wel hebben in praktische zaken. Die mogen dan allerhande klussen regelen. En zo komt er rond een verlicht meester vaak een hele organisatie die vooral zichzelf in stand houdt, aanvankelijk met de beste bedoeling: het vrijwaren van de verworven kennis en van de technieken om die te verwerven, zodat een groter aantal mensen er kan gebruik van maken.
Mettertijd valt de meester weg. Als die niet tijdig in een veilig opvolgingssysteem heeft voorzien, dan volgt vaak een paleizenoorlog. Allerlei intriganten, half of niet verlicht, gaan dan pogen zoveel mogelijk macht in de bestaande organisatie te verwerven. Hier doet de politiek zijn intrede. Wat men daarna ook nog vaak ziet gebeuren is dat de verzamelde macht en rijkdom van dergelijke gemeenschappen de afgunst en begeerte opwekt van omliggende gemeenschappen of hogere politieke structuren. Dit leidt dan nog al eens tot uiteindelijke verwoesting en plundering en men is hier mijlen ver verwijderd van de essentie waar het ooit allemaal om begon.
Dit scenario van opeenvolgende fasen komt men overal en altijd weer tegen. Of dit nu goed is of slecht? Volgens mij is het de natuurlijke gang van zaken in de menselijke ontwikkeling. Je kan op je eentje zitten wachten tot de genade komt en je verlicht wordt. Je kan ook de raad volgen van iemand die er wat van afweet en je daardoor zo plaatsen dat de kans groter is dat je sneller tot de kern komt, omdat je eigenlijk een aantal nodeloze ervaringen en pogingen overslaat. Daarvoor heb je een leraar.
En ik vind dat goed.
Zo'n leraar moet zich ook enigszins kunnen handhaven. En hoe meer kennis er rond hem circuleert hoe meer organisatie nodig is. Zo zijn ook onze universiteiten ooit ontstaan. En dat vind ik ook goed. Niet dat iedereen noodzakelijk naar de unief moet, of precies naar die en die organisatie. Maar de kans is er voor die dat willen, en dat moet kunnen. Want velen sluiten daardoor heel wat nodeloze bochten af van dingen die za anders allemaal zelf moesten vinden. En aangezien het wiel al uitgevonden is...
Wat ik natuurlijk niet goed vind is dat sommige uitgeleefde oude organisaties zichzelf koste wat het kost willen in stand houden, waar men allang niet meer weet waar de klepel hangt.
Wat helemaal uit den boze is, letterlijk, ja wanneer ervaringen en technieken gaan misbruikt worden om alleen maar macht en materieel gewin ten dienste te zijn. Dat is spiritualiteit op zijn kop natuurlijk.
Maar ook dan: je kan het kwade alleen door het goede bestrijden. Dus schenk je aandacht aan het goede en ontwikkel dat tot het alle ruimte vult.
Copyright © Ben Pirard - 2005-05-12
|
TOP |
Maar wat zijn mystieke ervaringen?
uit: Het diepe denken van de mensen
Hetgeen opvalt bij iedere mystieke ervaring is dat zij puur individueel is, en dat ze zich in de meeste gevallen voor doet bij een individu dat zich op zichzelf heeft teruggetrokken of al van nature in zichzelf teruggetrokken leeft.
We kunnen dit nagaan aan de hand van de meest geïllustreerde voorbeelden van mystieke ervaringen, en die treffen we dan vooral binnen de religieuze context aan, al dient herhaald dat degenen die de ervaring hadden zich vaak zelf eerder buiten die context plaatsten, zowel vòòr (letterlijk door weg te gaan uit een gemeenschap) als na. Andersom ziet men ook vaak dat een gemeenschap achteraf de ervaring recupereert.
Gunstige omstandigheden
Men zal zelden een mystieke ervaring zien optreden op de banken van een universitair college over welk doorgedreven onderwerp dan ook. En als ze daar al zou voor komen, dan was het omdat de student in kwestie volledig weggedroomd in zichzelf zat te reflecteren, al dan niet naar aanleiding van de mooie zaken die de professor kort daarvoor nog heeft verteld. Mystieke ervaringen krijgt men doorgaans ook niet op de markt of al wachtend bij de bank.
Er zijn dus wel bepaalde uiterlijke condities die de kans vergroten dat de ervaring zich voor doet. Dat zijn steeds condities van rust, kalmte en stilte. Tenzij de geest zodanig afgepeigerd zou zijn dat hij vanzelf in een soort 'trance' gaat. Er is dus op de eerste plaats behoefte aan de gelegenheid om de geest zijn eigen processen te laten doorlopen en uitvoeren, zonder verdere toevoer van prikkels van buitenaf.
Ook aandacht opslorpende gedachten aan allerlei primaire behoeften hebben uiteraard een afleidend effect. Dus is het gunstig voor de persoon in kwestie om ofwel voldaan te zijn op dat gebied, ofwel zich mettertijd te hebben losgewerkt van dergelijke behoeften en van de gedachten daaraan. Dit is niet de gemakkelijkste weg, denk maar aan de beproevingen die de heilige Benedictus onderging, toen hij zich een tijd lang in meditatie had teruggetrokken. Afwezigheid van allerlei storende factoren, zowel binnen als rondom de persoon is primordiaal. En het is doorgaans niet voordat de geest de gelegenheid krijgt om volledig tot rust en tot zichzelf te komen, dat zich ook maar iets van een mystieke ervaring aan het bewustzijn zal gewaar doen worden.
Bewustwording en zelfrealisatie
Het wezen van de ervaring is dan ook bewustwording, of wat men ook wel noemt bewustzijnsverruiming. Deze laatste term heeft echter een wat kwalijke connotatie, omdat het fenomeen zich ook voor doet in associatie met het gebruik van stoffen die de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden. Maar in wezen is het ruimer worden van het bewustzijn het kenmerk van kennistoename en bij uitstek van de mystieke ervaring die de kenniservaring van het geheel aangaat. Dit betekent dan meteen dat er verschillende gradaties van dergelijke ervaring mogelijk zijn. En dat brengt ons ertoe te stellen dat de mystieke ervaring op zich in aanleg een zeer normale ervaring moet zijn, eigen is aan de mens. Zij komt bij iedereen in haar minimale gradatie voor, wanneer bijvoorbeeld enkele stukjes van een puzzel in mekaar vallen en men min of meer plots een zogenaamde aha-erlebnis heeft. Het is in se een aangename gewaarwording. Maar de sterkte en de duur hangen af van de omvang van de stukjes van de puzzel die tegelijk allemaal in elkaar vallen. En ook hangt het af van die stukjes zelf die erin betrokken zijn. Kennis van een ver afgeleid deelproces van de werkelijkheid schenkt een zeker genoegen en een min of meer sterke aha-erlebnis (denk aan Archimedes die plots het bad uit springt en de straat op rent bij het ontdekken van zijn natuurwet), maar naarmate het om meer omvattende, diepgaande en universele kenniselementen gaat zal dat genoegen des te intenser worden. Asceten zullen daarom vermijden zich te laten meeslepen door wat voor hen de kleinere vreugden zijn, om hun systeem als het ware vrij te houden voor de allergrootste belevenis, de realisatie van het opperwezen, het ultieme zijn van het al, wat inzicht in het grootst mogelijke verband oplevert.
Een aspect van de mystieke ervaring is het structureringsproces van kenniselementen dat min of meer intens gaat verlopen. Er worden plotseling nieuwe verbanden gezien en gelegd binnen de persoonsstructuur. De persoon komt daardoor tot een min of meer ruim en diep inzicht in de realiteit, waar die zelf ook toe behoort. Volledig tot zichzelf komen, zichzelf realiseren, zelfbewustzijn, is een sterke ervaring met grote diepgang.
Copyright © Ben Pirard - 2005-07-O4
|
TOP |
Fasen in de mystieke ervaring
uit: Het diepe denken van de mensen
Bij elke mystieke ervaring moeten we drie hoodfasen onderscheiden. Bij het intreden is er de voorsituatie, dan is er de eigenlijke ervaring, en vervolgens is er de naverwerking.
Voorsituatie
Bij het intreden in de mystieke ervaring is een zekere voorkennis noodzakelijk, al was het maar om de ervaring niet als totaal vreemd of onbenullig af te doen. Er is een zekere voorstructurering in de persoonlijkheid noodzakelijk, die de aanleg van de diepere ruimere relaties binnen de kennisstructuren mogelijk maakt. Dit is als het ware de trechter in het kennisweb waarlangs men kan afglijden naar het lege gat in de diepte, dat nog van enig kennisnetwerk moet worden voorzien. Die voorkennis kan in alle mogelijke vormen of 'termen' zijn gestructureerd, zowel religieuze termen, als wetenschappelijke of filosofische, of het kunnen ook volledig natuurlijke gelegenheidvormen zijn. De mens ontwikkelt zich via om het even wat voor disciplines, alleen zijn de ene wat dat betreft misschien doeltreffender dan de andere, maar dan ook weer afhankelijk van de omstandigheden waarin ze worden toegepast.
Hoe dan ook, binnen iedere discipline, binnen iedere cultuur of traditie, is er een voorsituatie nodig voor het individu, die te maken heeft met de manier waarop de persoon intern gestructureerd of ontwikkeld is. Bij ingewijden is het vaak bekend, welke de meest gunstige voorsituatie daartoe is en maakt het juist deel uit van de traditie om als kring van deskundigen die kennis en de praktijken die ertoe leiden door te geven.
Bewustzijnsverschuiving
De tweede fase is wat we zouden kunnen noemen de bewustzijnsverschuiving. Dit is het transcenderen van het gewone bewustzijnsniveau naar het ruimere meer omvattende niveau. In feite is dit de essentie van de ervaring zelf. Maar er is van dit gebeuren zelf weinig of niets te melden. Voor degene die het ondergaat is het altijd moeilijk te beschrijven, omdat de termen ontbreken. Men ervaart dat er iets gebeurt met zichzelf, maar weet nog niet wat het is. Men bevindt zich even in een soort niemandsland, een zwart gat vaak, valt als het ware in een kloof, verliest het gewone bewustzijn even, voelt zich ineens heel groot of juist heel klein, enzovoort. Het lijkt op de restart van een computer: even is alles helemaal weg, is men zelf helemaal weg. Bij sommigen gaat deze 'trance' gepaard met het werkelijk in zwijm vallen van het lichaam, omdat het bewustzijn van de gewone functies even wordt ingeruild voor dat ruimer bewustzijn, maar waarbinnen er (nog) niet voldoende geïntegreerde vormen of kennisstructuren aangelgd of actief zijn om te kunnen functioneren. Dit laatste is juist hetgeen dan aan het gebeuren is in zekere mate. Het is alsof de ruime levensenergie die men in zuivere vorm ervaart tegelijk zorgt voor de nodige ontladingen op basis waarvan nieuwe kennisrelaties worden gevormd.
Die tweede fase is in se het ontbreken van kennisrelaties binnen het veld waar het bewustzijn toe doorgedrongen is. Er is energie, leven, bewustzijn, maar men kan niet zeggen van wat. Doorgaans heeft bewustzijn, vooral in de vorm van gerichte aandacht, een object waar het volledig mee versmelt of samenvalt in de menselijke geest. Men is zich bewust van gedachtenobjecten. Maar bij het transcenderen vallen die objecten weg en blijft het bewustzijn alleen op zichzelf over. Er is objectloze subjectiviteit. Gedachten aan toekomst en verleden zijn even verdwenen en omdat die beperking wegvalt leeft men op dat ogenblik volledig in het onbeperkte nu, het oneindige. En zo er al iets anders in het bewustzijn zou voor komen dan is dat er volledig aan ondergeschikt.
Scherp of vaag contrast
Dit vormt een schril contrast met de ervaring die we doorgaans van het leven hebben, waar het juist andersom is. Het tijdloze nu-bewustzijn is dan volledig ondergeschikt geraakt aan de beperkende gedachten en ervaringen van verleden en toekomst.
Op het piekmoment van de mystieke ervaring wordt juist dit contrast op zich ervaren. Men heeft geen woorden of gedachten om het nauwer te beschrijven. Dit gebeurt pas in de derde fase, wanneer de eigenlijke ervaring in feite achter de rug is.
Toch is er soms gelijktijdigheid of een min of meer bewuste geleidelijke overgang van de ene fase naar de andere, een vager contrast dus. Men kan zelfs zeggen dat een 'geroutineerde' mysticus al deze fasen voortdurend bewust simultaan beleeft. Hij of zij ziet als het ware toe op de verdere ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid, tegelijk in de bewustheid van het oneindige vertoevend, zonder dat dit het gelijktijdig functioneren hindert. Met een ruim bewustzijn heeft men uiteraard toegang tot een ruim kennisveld. Bewustzijn is doorgaans afgemeten op de omvang van het kennisveld. Hoe ruimer het kennisveld, des te ruimer het bewustzijn, des te groter de betrokkenheid op de omgevende werkelijkheid. We hebben het hier dus niet over puur wetenschappelijke kennis, maar over wat men levenskennis zou kunnen noemen.
Maar bij de mystieke blitz-ervaring waar we het eerder over hadden is er even nog geen sprake van dit alles, is er alleen een soort zelfverlies om tijdelijk in een ruim bewustzijnsveld terecht te komen, dat nog niet door een kennisveld wordt gedragen. Het kennisveld is zich namelijk dan juist aan het structureren op basis van de bewustzijnsenergie die overloopt aan de rand van het bestaande kennisveld, de persoonsstructuur van dat moment die zich aan het uitbreiden is.
Uitbreiding van de persoon en eerste herinneringsvorming
Dit uitbreiden gebeurt min of meer geleidelijk, al zijn er onmiddellijk al enkele flitsen van nieuwe verbanden op de overgang van de tweede naar de derde fase van de mystieke ervaring. Deze flitsen vormen de herinnering aan de ervaring. En dit is belangrijk om in te zien, want het betekent dat het gaat om nieuwe verbanden die zich vormen tussen oude kenniselementen. Dit betekent dat wanneer de mysticus nadien zijn ervaring gaat beschrijven of verbeelden, hij ongetwijfeld gebruik zal maken van de kenniselementen, begrippen, woorden en termen die in zijn persoonlijkheid aanwezig zijn. En die zijn cultureel bepaald. Gaat het om een overwegend religieus opgevoed persoon, dan zullen dat religieuze termen zijn, gaat het om iemand met wetenschappelijke achtergronden, dan zal hij termen aan de wetenschap ontlenen (wat dus niet betekent dat zijn beschrijving van de ervaring wetenschappelijk is!), gaat het om een zuiver natuurmens, dan zal deze het over allerlei natuurbegrippen hebben. Een dichter zal er poëzie van maken, een schilder of beeldhouwer zal er een beeld proberen naar te vormen, een musicus zal er een muziekstuk aan wijden...
Naverwerking door individu en omgeving
De derde fase is de naverwerking, en deze gebeurt in de eerste plaats ten behoeve van de persoon zelf die de ervaring had. Het meedelen en toetsen bij anderen komt pas op de tweede plaats, als een soort extraatje, een luxe of bijkomende gunst naar de gemeenschap toe. Het kan op zijn beurt op dat niveau voor een schokgolf zorgen natuurlijk, waar op diverse manieren op gereageerd gaat worden, maar het heeft daar evenzeer de functie van integreren en structureren van wat men dan het collectieve bewustzijn kan noemen, met als structuur het collectieve kennisveld dat we grofweg cultuur noemen.
Tijdens de naverwerking gaat de mysticus op de eerste plaats voor zichzelf zijn ervaring duiden en plaatsen. Als ze nog vers is zal hij of zij er ook inhoud aan geven, en daarvoor dus bekende vertrouwde elementen gebruiken, maar in een nieuw of ruimer verband geplaatst, dat naar zijn of haar gevoel overeenkomt met wat er aan herinnering van de ervaring is overgebleven.
Het wordt hier al onmiddellijk duidelijk dat de cultureel ingekleurde subjectiviteit die hierin de overhand heeft er zal voor zorgen dat vaak de meest fantastische beelden en visioenen worden beschreven of de diepste gevoelens die met de nabelevenis gepaard gaan. Deze kunnen inderdaad nog min of meer spontaan zijn ontstaan in de directe nasleep van de ervaring in de tweede fase die ook iets van een droomfase of trance kan hebben, maar ze kunnen nadien ook verder zijn gestoffeerd natuurlijk. En indien ze later ook nog eens door anderen werden in beeld gebracht en doorgegeven, dan kunnen er nog extra elementen aan toegevoegd of eruit weg zijn gelaten of zelfs 'aangepast'.
Vaak is het zo dat een sterk nieuw inzicht niet geheel wordt gevat door degenen die er de mededeling van krijgen, zoals de discipelen rond een meester. Zij blijven nog even met het iets meer bekrompen oude inzicht zitten en proberen met die ingesteldheid het nieuwe daaraan aan te passen wanneer ze het moeten weergeven. Wat uiteraard in het beste geval tot een ietwat verwrongen weergave zal leiden.
Dit houdt dus in dat wij bij het bestuderen van dergelijke 'producten' zeer voorzichtig moeten zijn, zonder daarom het kind met het badwater weg te gooien. Tenslotte is er altijd wel iets gebeurd dat ernstig genoeg werd bevonden om er uitdrukking aan te geven en tot deze weergave te leiden. Maar het is die weergave zelf die we grondig moeten bekijken en bestuderen en dat dan bij voorkeur in vergelijking met andere weergaven, niet alleen uit dezelfde cultuur afkomstig, maar liefst ook uit verschillende culturen. De gemeenschappelijken daarin moeten ons op iets wijzen, evenals het obstinaat weerkeren van bepaalde beschrijvingen op zich.
Copyright © Ben Pirard - 2005-07-04
|
TOP |
Fijnere lichamen
Het menselijk lichaam zoals wij het met onze gewone zintuigen waarnemen is in feite slechts een synoptisch beeld van wat het in werkelijkheid is. En alhoewel synoptisch heeft dit beeld reeds in zich een grote variatie aan elementen en aspecten, teveel om allemaal tegelijk door één mens gekend te worden.
Toch verhult dit beeld een nog grotere en nog meer verscheiden werkelijkheid die er aan ten grondslag ligt in meerdere lagen, en die niet alleen het waarnemend individu maar grotendeels ook de moderne wetenschap ontgaat.
Historisch en in de esoterie zijn er voldoende aanwijzingen voor deze diepere structuren en aspecten van het het menselijk lichaam. Maar het is niet altijd gemakkelijk om deze te begrijpen, ze te plaatsen, of ze zelfs slechts te aanvaarden.
De samenhang is algauw verloren voor het waarnemend intellect, en om samenhang gaat het hier in wezen, letterlijk en figuurlijk. Dat wil zeggen het object zelf dient samenhangend te zijn, en ook onze waarneming of kennis ervan. En bovendien hangen die twee dan ook weer nauw samen met elkaar, want men kan alleen samenhangend kennen voorzover men zelf samenhangend is, en men is of wordt meer samenhangend, naarmate men meer samenhangende kennis herbergt.
Hoe moeten we ons de onderliggende realiteit van ons eigen lichaam dan voorstellen?
Uit de esoterie en historisch uit oude geschriften leiden we af dat er meerdere lichamen ineen zitten. Er is binnen het fysische lichaam bijvoorbeeld ook een etherisch of een astraal lichaam, zoals dat heet, en volgens sommige bronnen zoals de oud-Indische Upanishads zijn er wel een zes- of zevental lichamelijke omhulsels te bekennen en te onderscheiden die allemaal ineengeschoven tot dezelfde persoon behoren.
Men beschrijft dan ook hoe na het afsterven van het fysische lichaam die andere elk nog hun tijd voortgaan enzovoort.
Hoe kunnen we ons dat allemaal voorstellen? De fout die men daarbij meestal maakt is om dergelijke voorstellingen steeds ergens ver buiten zichzelf te projecteren, zoals men objecten van buiten waarneemt. Dit geeft er meteen ook al minder realiteitswaarde aan. Het worden louter projecties, die even gemakkelijk weer kunnen worden uitgevaagd. Er is dan geen verband met de innerlijke beleving. Men ziet of beleeft de fijnere lichamen niet echt, en dat geeft ze een soort vrijblijvende status binnen het intellect alleen, ook voor degenen die erin geloven.
Toch is het mogelijk om via min of meer rechtstreekse verbanden intellectueel het bestaan van dergelijke lichamen aan te tonen.
Om dat te doen moeten we eerst even herinneren aan het bestaan van diepere niveaus binnen de werkelijkheid in het algemeen. Neemt men om het even welk object dat voor het oog waarneembaar is, dan kan men met een vergrootglas ook zien dat dit zelfde object een fijnere structuur bezit, die het oog als dusdanig ontgaat, omdat het oog een synoptisch beeld geeft van het geheel van dat object. Het oog ziet ook de randen ervan, de overgang van object naar omgeving en omgekeerd, en aldus het onderscheid tussen verschillende objecten.
Dit soort waarneming van de uiterlijke realiteit is niet echt aangeboren, wel de capaciteit ertoe. Als boreling ziet men in eerste instantie geen onderscheiden duidelijke objecten, maar een continu veld van schakeringen van licht en kleur in beweging en wisselend van plaats en intensiteit. Het is door herhaling van patronen daarin, en door verbanden met andere gewaarwordingen, dat zich langzaam bepaalde vormen constant zullen aftekenen, waaraan betekenis wordt gehecht. Zo zal zich onder meer het gezicht van de moeder gaan aftekenen met als betekenis: het toekennen van voedsel of het verlossen van nattigheid ergens. Er is helemaal nog geen ervaring van het eigen lichaam als synoptisch geheel los van een omgeving. Ook die ervaring en kennis vormt zich geleidelijk op basis van constanten van gradaties in waarneming en ervaring.
Onze aangeleerde eenzijdige visie:
Men zou kunnen zeggen dat de ontwikkeling van dit waarnemingsproces na verloop van tijd maar al te succesvol gebeurt. Het lichaam wordt zo duidelijk en sterk ervaren dat het dominant als volkomen losstaand geheel wordt beschouwd, helemaal los van en naast andere lichamen en objecten buiten het focaal punt van waarneming.
Op zich is dit een weliswaar noodzakelijk stadium van de ontwikkeling, maar een waar we met de overgrote meerderheid van de mensen in blijven steken. Men identificeert zich volkomen met het eigen lichaam (eigen in de zin van het meest intiem, het dichtst bij het focale waarnemingspunt van het bewustzijn, het punt dat atman wordt genoemd) en ziet er niet eens meer de eigen bestaansniveaus van.
Toch zijn die niveaus er, ook voor de 'uiterlijke' realiteit. Men onderscheidt ze zelfs wetenschappelijk en noemt ze dan bijvoorbeeld cellulair, moleculair, atomair enz.
Deze niveaus van bestaan der dingen kan men waarnemen wanneer het vergrootglas wordt ingeruild voor telkens sterkere vergrotingsapparaten zoals microscoop, electronenmicroscoop... Dan daalt men als het ware af in de materie en ontmoet er de diepere sferen van.
Overzicht bewaren of details zien?
Dergelijke oefening heeft echter tegelijk het nadeel dat men het verband van het ene niveau met het andere volkomen kwijtraakt, en bovendien zich tot een steeds kleiner onderdeel van het oorspronkelijk fysisch object beperkt, waardoor de volledige omvang van dat onderzoeksobject zelf helemaal onzichtbaar wordt. Met andere woorden dergelijke analytische benadering heeft sterke fragmentarisatie van kennis tot gevolg. En dat is het tegenovergestelde van wat we wilden bereiken, namelijk samenhang ontdekken binnen het geheel.
De apparatuur laat ook niet toe om het geheel te blijven zien. Men neemt bijvoorbeeld een stukje weefsel, wat al een eerste fragment van een oorspronkelijk geheel is, en legt dat onder de microscoop. Wat men dan ziet is al niet eens meer dat stukje weefsel, maar een klein deeltje ervan, weliswaar vergroot tot op een schaal waar men er een aantal individuele cellen van kan gaan onderscheiden. Zoemt men verder in op deze cellen, dan zal dit ertoe leiden dat op een bepaalde waarnemingsgraad zelfs geen hele cel meer in beeld is, maar dat men binnen die ene cel wel een aantal kleinere structuren ontdekt. Wanneer men dan op een electronenmicroscoop overschakelt wordt het mogelijk binnen die microstructuurtjes de samenstellende moleculen te zien, of althans toch een redelijk aantal, zij het alweer niet alle, die tot dat structuurtje behoorden. En zo gaat het verder op atomair niveau. Daar ziet men de samenstellende atoomstructuren van een enkel molekuul. En op het volgend niveau is het dan de beurt aan de deeltjes enzovoort.
Door af te dalen binnen de niveaus die de werkelijkheid samenstellen verliest men dus het beeld van het geheel waar men eventueel van vertrokken is. En de fascinaitie en ontdekte verscheidenheid van onderliggende nieuwe vormen en aspecten van de werkelijkheid maken algauw dat men door de bomen het bos niet meer ziet, en in feite vergeet mentaal terug te keren tot het beeld van het geheel. Men denkt te gauw de werkelijkheid te kennen, wanneer men ze enkel doorgrond heeft. Temeer omdat dit doorgronden slechts locaal gebeurt.
Een electronenmicriscopenbatterij
De technologie laat niet toe om tegelijk een geheel te beschouwen en het te doorgronden, want men moet er steeds kleinere deeltjes van afsnijden die onder de apparatuur passen. Men kan dus geen heel menselijk lichaam onder een electronenmicroscoop zien.
Indien men een hele batterij electronenmicroscopen kon samenbinden die allemaal tegelijk in staat zouden zijn het hele menselijke lichaam, en liefst ook nog een deel van de ruimte daarrond van ongeveer een meter of meer, tot op electronische diepte te doorgronden en uit te vergroten, en men zou bovendien dit gigantisch grote totaalbeeld op een zowat kosmisch scherm kunnen projecteren, dan misschien...
Probleem zou echter zijn dat die totaalprojectie zo gigantisch groot zou worden dat men ze enkel in haar geheel zou kunnen zien door er de nodige afstand van te nemen, en dan zou het wel eens kunnen dat men in feite opnieuw niets anders dan het synoptische beeld van een compleet lichaam waarneemt...
Kundalini en chakra's
Het ziet er naar uit dat het niet mogelijk is ons doel rechtstreeks te bereiken via apparatuur. Maar alleen de idee al kan bijdragen tot een beter begrip en tenminste aanvaarding van het bestaan van het lichaam op meerdere niveaus.
Met de theoretische opstelling van onze electronenmicroscoopbatterij zou men bijvoorbeeld kunnen waarnemen dat het lichaam zich op dat diepe niveau een heel stuk verder uitspreidt in de ruimte dan het gedeelte dat op het louter fysische synoptische niveau van waarneming wordt getoond. Dat zou al meteen een verklaring geven voor het bestaan van een energetisch lichaam, dat zich tamelijk ver buiten het fysische lichaam uitbreidt. Men zou hierin ook bepaalde energieconcentraties kunnen vastellen, die zich bijvoorbeeld situeren ter hoogte van wat in de yogaleer de chakras worden genoemd.
De yogaleer onderscheidt zeven chakras of energiewervelingen of stralingsbronnen. Zes daarvan liggen elk op een bepaalde hoogte boven elkaar in het fysische lichaam, de zevende ligt volgens deze leer in feite buiten dat fysiche lichaam, wat op het eerste zicht verwarrend is, namelijk boven de kruin.
Volgens diezelfde leer ligt de zogenaamde kundalini of kosmische levenskracht oorspronkelijk als een slang opgerold aan of in de basale chakra, die gelocaliseerd is ter hoogte van het schaambeen, tussen anus en geslachtsorgaan. Het doel van de yogaleer is deze kundalini op te wekken, zodat deze zich via hoofdenergiebanen die langs de ruggengraat oprijzen zou oprichten en een na een de chakras ontsteken, om tenslotte de kruinchakra te raken, waarna 'verlichting' van het individu is bereikt.
Het gaat dus om een evolutieproces dat zeer vroeg bij de boreling een aanvang kan nemen, en waarmee deze zich tot een meer dan alleen maar 'volwassen' individu ontwikkelt.
De norm ligt ongewoon hoog
De norm voor ontwikkeling die hier en in de esoterie in het algemeen wordt gehanteerd ligt ontzettend veel hoger dan de norm die doorgaans voor het dagelijks onderwijs en opvoeding wordt gehanteerd, zoveel is duidelijk. En men zou kunnen stellen, zoals veel promotoren van dergelijke leer daadwerkelijk ook doen, dat veel van de problemen waarmee individu en samenleving te kampen hebben vooral het gevolg zijn van een algemeen te laag ontwikkelingspeil. Indien enkel de onderste twee of drie chakras (basale, sexuele en buikgevoel) zijn ontwikkeld en niet de hogere (hartgevoel, keel, voorhoofd of derde oog) dan vertoeft de mensheid in duistere onwetendheid omtrent zichzelf en doet maar wat, verliest en verspilt energie die nodig is om tot volledige ontwikkeling te komen en dan ook perfect te functioneren. Er worden dan niets dan fouten gemaakt, misverstanden geschapen en heel wat nodeloos vernield, gekwetst en gedood.
Indien daarentegen een voldoende groot aantal mensen zou ontwikkeld zijn tot het niveau waar zij hun diepere bestaansniveaus tenminste kennen, maar vooral ook echt beleven, dan zou dat een garantie kunnen betekenen voor een spontaan gevoel van echte eenheid en verbondenheid waarin ook de overblijvende nog onvoldoende ontwikkelden, inclusief de jeugd, vanzelf zouden worden opgenomen en zich gesteund voelen voor ontwikkeling in dezelfde richting en tot hetzelfde einddoel.
Dit bereikt men uiteraard niet door instrumenten, zeker niet als instrumenten als wapens worden gebruikt, maar door juiste kennis en essentiële ervaring van het mens zijn. Het is een kwestie van juiste eindtermen van het onderwijs.
Veel van deze kennis was blijkbaar ooit in het bezit van zeer ontwikkelde mensen, en is nog steeds beschikbaar via optekeningen en tradities, door hen of rond hen in het leven geroepen. De yogaleer is daar een voorbeeld van.
Dergelijke kennis opnieuw opdiepen en officieel tot haar verdiende status verheffen zou een stap in de goede richting kunnen zijn, en indien het tweede wegens onbegrip nog niet kan, dan toch tenminste het eerste. Wie zich hiermee bezig houdt kan voor zichzelf alvast de verbanden zien te leggen tussen wat de teksten aangeven en wat reeds nu geweten en ontdekt is via de moderne wetenschappen.
Hoe zitten de fijnere lichamen ineen?
Op die manier kan men op zijn minst tot het inzicht komen dat de schematisch aangegeven lichamen niet louter denkbeeldig zijn, maar dat ze werkelijk op zeker niveau binnen het geheel van onszelf aanwezig zijn, er deel van uitmaken, het samenstellen en opbouwen als geheel. Men kan zich zelf een voorstelling maken van hoe dergelijke lichamen in elkaar passen, of soms verder reiken. Men kan nagaan hoe ze in de tijd uit elkaar voortkomen te beginnen bij een eerste kiemvormige aanzet tot individueel leven, maar op een dieper niveau dan een bevrucht eitje zich als embryo en foetus ontwikkelt. Men kan veronderstellen dat ook reeds op dat niveau en in die stadia van het fysisch zichtbaar lichaam de onderliggende inherente fijnere lichamen tot zekere graad ontwikkeld zijn.
Levenskwaliteit lichamelijk ingeschreven
Zoals de kwaliteit van een kledingstuk wordt bepaald door de structuur van het weefsel, zijn samenstelling en volledigheid, zo ook is dat het geval met het lichaam en met de hele persoon die er de bewoner van is. Het is niet moeilijk te begrijpen dat op bepaalde plaatsen en op bepaalde niveaus (fijnere lichamen) hiaten kunnen voorkomen, of zelfs foutieve koppelingen en structuren op microniveau, die maken dat het geheel daaronder te lijden zal hebben.
Men kan dit vergelijken met de beschouwing van een gebreid kledingsstuk. Op afstand bekeken lijkt het volkomen in orde misschien. Gaat men het van wat dichterbij beschouwen dan vallen mogelijk hier en daar knopen op of gaten die het gevolg zijn van het laten vallen van steken bij het maken ervan. Maar men kan op een nog dieper niveau toekijken en dan zien hoe op meerdere plaatsen de geweven garendraad zelf onregelmatigheden vertoont. Nog dieper kijkend kan men zien dat op dergelijke plaatsen de dikte van het weefsel verschilt en wanneer men er dieper in doordringt blijkt dit het gevolg van verdraaiingen van fijne draadjes die het weefsel samenstellen. Men kan dan weer verder gaan kijken naar wat dergelijke verdraaiingen op het moleculair niveau veroorzaakt of nog dieper, enzovoort.
Met andere woorden de kwaliteit van het object aan de oppervlakte wordt bepaald door de kwaliteit en kwantiteit van het materiaal en de structurering ervan op de onderliggende niveaus van zijn werkelijkheid. Op die manier kan men dus ook een lichaam als object beschouwen en nagaan wat het kenmerkt en wat er eventueel aan schort.
Andersom gesteld zal het geheel van een persoon (fysisch, mentaal, energetisch, geestelijk) beter tot zijn recht komen en harmonischer functioneren, indien alle opeenvolgende en samenstellende niveaus van het lichaam of de lichamen niet alleen op zichzelf juist zijn gestructureerd maar ook volledig en correct op elkaar zijn afgestemd.
Het geheel in werking:
Zodoende kan men dergelijk geheel ook in werking gaan observeren. Het lichaam functioneert, blijkt nooit stil te zijn zonder zijn bestaan te verliezen. Het bestaat uit constante patronen van snellere en tragere bewegingen op alle niveaus. Deze bewegingen maken dat het als geheel evolueert, terwijl het voortdurend in verandering is, maar een relatief trage indruk als algemeen patroon van zichzelf achterlaat aan het oppervlakkige niveau, zoals het kledingstuk dat men niet echt ziet vergaan.
Het lichaam in functie blijkt dan een samengaan te zijn van opname van elementen, al dan niet van grote korrel of gecoaguleerd, van de transformatie van de samenstelling van die opgenomen elementen, en van het vrijgeven in de omgeving van restanten daarvan, terwijl ze deels in de structuur van het lichaam zelf worden opgenomen als bouwmateriaal of omgezet in energie van bepaald niveau waarmee dergelijk functioneren kan plaatsgrijpen. Hiermee is dan zoiets 'banaal' als het voedingsproces beschreven bijvoorbeeld.
Een gelijkaardige functie is op dieper niveau aan de gang als kennisverwerkingsproces en loopt in feite simultaan met de processen meer naar de oppervlakte, die er synoptische uitdrukkingen van zijn.
Het gaat er zoals in stromend water, waar de kronkelende en cirkelende bewegingen van kleine waterdeeltjes er oorzaak van zijn dat zich meer oppervlakkig beschouwd (maar wel evengoed in de diepte van de fysische watermassa) allerlei kleinere en meer samengestelde turbulenties of stomingen voordoen, die samen dan weer min of meer constante patronen hier en daar kunnen gaan vertonen. Helemaal aan de oppervlakte ziet men dan misschien als totaalpatroon een soort parapluvormige fontein bijvoorbeeld, zoals de vezeltjes van het kledingstuk de complete vorm van dat object bepalen, en zoals het fysich lichaam door het stromen van vochten en vastere stoffen wordt bepaald. De stroming is relatief alleen veel sneller in geval van water.
Ook op het puur energetisch niveau kan men het lichaam in zijn geheel beschouwen terwijl het functioneert. Het energielichaam dat men dan te zien krijgt is in feite weer opnieuw hetzelfde lichaam als zodanig, maar nu in zijn energetische vorm en hoedanigheid. In dit functionerend energielichaam zou men dan bijvoorbeeld zich wijzigende concentraties van licht en kleur kunnen zien, terwijl er eerder weinig aan vaste vormpatronen te zien is. Mogelijk is er op een bepaalde schaal wel degelijk een vage structuur waar te nemen die overeenstemt met het patroon dat door de yogaleer wordt naar voor geschoven, waarbij de kundalini zich doorheen opeenvolgende chakras begeeft en deze krachtiger maakt. Op dat niveau zouden omringende energiedelen dan eventueel veel minder sterk naar voor treden.
Het bestaan van de fijnere lichamen laat tegelijk ook vermoeden dat niet al deze lichamen identiek dezelfde levensduur kennen. Het lijkt inderdaad logisch dat indien de binnenste niveaus de aanleiding en oorzaak vormen voor de omringende, dat deze dan ook het eerst ontstaan en het laatst vergaan, terwijl de meest uiterlijke 'omhulsels' het eerst degenereren en afsterven, terwijl ze het laatst zijn ontstaan en bijgegroeid.
Met andere woorden, hetgeen we als oppervlakkige vorm van het menselijk lichaam waarnemen is in feite slechts een bijkomstige top van een onderliggende pyramide van structuren en krachten.
Bovendien lijkt het logisch dat naarmate deze zich dieper bij de essentie bevinden, de wezenskern, dat zij daar ook steeds meer overlappen, zodat er op dat niveau meer eenheid is in de differentiëring die zich naar de oppervlakte toe steeds meer manifesteert.
Copyright © Ben Pirard 2005-08-21
|
TOP |
Fijnere lichamen en afvalstoffen 2010-08-10
Als men het lichaam onder de microscoop bekijkt, dan stelt men vast dat daar driedimensionaal een heel netwerk van fijne kanaaltjes in aan het werk is. Langs dit netwerk worden vloeistoffen, bouwstoffen, brandstoffen en afvalstoffen verplaatst. De concentraties van al die substanties kunnen variëren, en binnen bepaalde grenswaarden kunnen zij als 'normaal' worden aanzien. Maar waar de één is kan de ander niet zijn. Dus indien van het ene wat teveel aanwezig is, dan kost dat het andere zijn plaats.
Onder de elektronenmicroscoop bekeken heeft het lichaam een gelijkaardige structuur, maar nu nog meer verfijnd, en met nog veel kleinere kanaaltjes.
Ook daar gelden dezelfde wetmatigheden.
Het woord afvalstoffen is een samengesteld woord. Enerzijds is het afval, dat wil zeggen, iets dat niet meer gebruikt wordt, tijdelijk ergens opgeborgen moet worden en daar dus zolang, misschien nodeloos lang en veel plaats inneemt. Stoffen zijn materiële elementen van een bepaalde structuur, die in die hoedanigheid een bepaalde invloed kunnen uitoefenen. Die invloed is vaak negatief, als het om afvalstoffen gaat, vandaar de kwalificatie van 'afval'. Aangezien het om 'stoffen' in het meervoud gaat, kunnen er dus ook meerdere soorten invloed zijn. Maar die is meestal negatief ten aanzien van het organisme, zolang deze stoffen erin verblijven.
Het organisme is hiërarchisch gestructureerd en georganiseerd, en zorgt dus in normale (gezonde) omstandigheden dat de afvalstoffen het op tijd op een geordende wijze verlaten. Ze worden buiten het organisme gebracht, komen op die manier weer in de vrije natuur terecht, en zijn daar beschikbaar voor andere organismen die er wel wat mee kunnen. Daarmee wordt eventueel een ecologische cyclus gesloten.
Het fijnere lichaam is parallel aan het grovere lichaam georganiseerd, maar uiteraard met veel meer fijnere structuren en veel uitgebreider. Men kan zeggen dat het lichaam zoals we het dagelijks zien een algemeen samengevatte vorm is van het eigenlijke lichaam dat veel fijner is dan wat we zien. Het heeft ook al een aantal netwerken, waarin stoffen en energie circuleren. Dat zijn de zogenaamde stelsels, zoals bloedvaten, zenuwstelsel, spijsverteringsstelsel. Die stelsels zijn in het fijnere lichaam allemaal op elkaar aangesloten.
Zoals het dagelijks zichtbare lichaam een afspiegeling is van het microscopisch zichtbare lichaam (alhoewel nooit helemaal, omdat de microscoop er te klein voor is), zo ook is het microscopisch lichaam een afspiegeling of samenvattende verschijning van het elektronisch lichaam. We weten dat er zelfs een nog fijner niveau bestaat, dat van de elementaire deeltjes, en dat die op hun beurt weer uit kwantums bestaan. Dus kunnen we gemakkelijk raden, dat ook op dat niveau een ultrafijne verschijningsvorm van het organisme aan het werk is, waar al die andere in feite alleen maar afspiegelingen van zijn.
En ook op de schaal van pure elektromagnetische trilling bestaat het lichaam, al is dat voor ons meestal zeer moeilijk waarneembaar. Men kan zeggen dat op dat niveau de geest zelf zich situeert, als bezielende energie van het geheel. Dus is alvast een subjectieve waarneming mogelijk, al bestaat er vaak een grote kloof tussen de waarneming van de geest, en die van het lichaam op de grovere schaal, omdat al die tussenschalen niet worden waargenomen.
Toch staan ze natuurlijk allemaal met elkaar in contact en is ook 'verticale' uitwisseling van energie mogelijk. Zoals in een scheikundige reactie een veranderd resultaat wordt waargenomen, wanneer er energie wordt aan toegevoegd of onttrokken, in de vorm van bijvoorbeeld UV-straling (elektromagnetische energie van licht) of warmte.
Volgen we nu het proces van de afvalstofverwerking op deze verschillende op elkaar aansluitende niveaus waarop het hele lichaam zich voordoet zoals het is.
De afvalstoffen ontstaan als reststof van de voeding en van het proces van groei, verandering en aftakeling dat zich voortdurend afspeelt in het organisme, en dit op al zijn niveaus van bestaan, zowel voor de geboorte al bij de foetus, als daarna bij de pasgeboren baby en vervolgens de peuter, het kind, de puber, adolescent, volwassene, oudere of stokoude. Want in elk levend organisme is dat intens verwerkingsproces van energie en materie aan de gang.
Het feit dat het organisme ondanks zijn aftakeling blijft bestaan, is te danken aan een gelijktijdig proces van wederopbouw dat zich op de fijnste niveaus voordoet. De balans van opbouw en aftakeling schommelt voortdurend binnen bepaalde limieten en zorgt daartussen voor instandhouding. Slaat de opbouw ergens op hol dan ontstaat daar woekering van weefsel. Wint de aftakeling het ergens van de opbouw dan kan een vitaal orgaan als eerste in een reeks de andere om beurten mee in de neerwaartse spiraal sleuren, die maakt dat uiteindelijk het hele organisme tot op het zichtbare niveau stopt met functioneren.
Maar zolang het uitwisselingsproces van energie en materie in het organisme normaal volgens de voorziene structuren, en binnen de limieten, aan gang blijft is er leven. Afvalstoffen worden dan gewoon via de fijnere kanalen getransporteerd naar de grotere en grovere, tot ze via de normale weg worden uitgescheiden.
Dit normaal verloop houdt in dat er enerzijds 'normale' toevoer van levende energie en materie gebeurt, dat die op de 'normale' manier wordt verwerkt in de opbouw en afbraak, en dat de reststoffen op hun beurt op de 'normale' manier het systeem weer kunnen verlaten.
Als dit cyclisch sequentieel proces ergens in de keten verstoord raakt, dan neemt het vaak een alternatieve weg. Het organisme is evolutionair ontstaan na eonen van proberen en falen, en dat wat werkt is overgebleven. Het heeft dus een veel oudere geschiedenis dan die van de mensheid zelf en is geheel te danken aan de natuur die daarvoor al veel en veel langer aan het werk was. Er zijn dan ook heel wat extreme omstandigheden beproefd, die zich niet noodzakelijk vandaag voordoen, maar waar het organisme wel de innerlijke potentiële weerstand tegen heeft meegekregen.
Maar toch blijven er de limieten. Als na verloop van tijd de balans van uitwisseling van energie en materie zodanig verstoord raakt, dat er te weinig opbouw gebeurt in verhouding tot de afbraak van structuren, dan stopt het functioneren en wordt het hele organisme restmaterie. Het kan dan, levenloos, als zodanig in het geheel gerecycleerd worden, via vertering, verbranding of hoe dan ook.
Afvalstoffen die lang in de file moeten staan naar uitvoer uit het organisme, gaan niet alleen van structuur veranderen en een kwalijke invloed uitoefenen, ze hebben bovendien de neiging zich hier of daar vast te zetten, al dan niet in hun gewijzigde structuur. Ze beginnen dan als het ware deel uit te maken van het organisme, waar ze niet voor bedoeld zijn. Ze nemen op die manier plaats in en hinderen de doorgang van vers aangevoerde afvalstoffen in de fijnere kanaaltjes, die dan op hun beurt hetzelfde neigen te gaan doen.
Dergelijk proces van alteratie een fixatie neemt heel wat tijd in beslag, maar gaat intussen wel onverbiddelijk en gestaag zijn gang. Daarbij wordt langzaam aan het hele organisme aangetast en raken steeds grotere gebieden ervan geblokkeerd en onbruikbaar voor normaal functioneren.
Vooraleer dit zichtbaar wordt in de uiterlijke verschijningsvorm van het lichaam, is het proces van ophoping van afvalstoffen al langere tijd aan gang in de fijnere kanaaltjes, die op zich niet waarneembaar zijn. Niet alleen het lichaam, maar ook de geest raakt erdoor geblokkeerd. En dat laatste is in feite de oorzaak ervan dat men zelf uiteindelijk niets meer in de gaten heeft. Het subjectief intern waarnemingssysteem is zelf geblokkeerd door subtiele afvalstoffen op het aller-subtielste niveau van zijn bestaan. Het organisme is dan in feite tot een wild onbeheerd gebied verworden waar allerhande parasitaire organismen en processen de vrije loop hebben gekregen. Het lijkt wel of indien de afvalstoffen niet bij de vrije buitenwereld geraken, deze buitenwereld ze binnenin komt ophalen. Maar dit gaat eventueel met heel wat stoornis en schade gepaard, al zal men dat laatste, zolang het nog op de fijnere schaal plaats heeft, niet zo sterk merken. De reden hiervoor is juist dat de fijnere waarneming zelf het eerst verstoord is.
Men zal wel uiterlijke symptomen kunnen vaststellen, zoals ophopingen en zwellingen in het lichaam, die het gevolg zijn van de druk van de afvalstroom die deels en plaatselijk geblokkeerd is. Parasieten en insecten zullen vaak juist zulke plaatsen instinctief uitzoeken om er voor hen bruikbare stoffen op te halen. Een steek is dan het gevolg, maar deze kan eventueel juist een fijner kanaaltje tot de porie weer open maken, al duurt het natuurlijk even vooraleer de gevolgen van de steek zelf en de wisselwerking van de stoffen op die plaats, achter de rug zijn, net zoals het een behoorlijk langere tijd duurt eer men van een naar verhouding dan ook veel grotere chirurgische ingreep is hersteld.
De reacties van het organisme dat wordt aangetast kunnen variëren terwijl het van nature poogt de balans van opbouw en afbraak via een geschikte weg te herstellen. Een allergische reactie kan er één van zijn. Vaak wijten mensen die allergie dan aan de agressor uit de buitenwereld, bepaalde stoffen, stuifmeel, insecten… Maar in feite is zo'n overreactie het signaal dat een verzadigingsdrempel van bepaalde afvalstoffen is bereikt. De insectenbeet of het beetje toegenomen stuifmeel in de lucht is dan alleen maar de druppel die de emmer doet overlopen. Men kan dan natuurlijk weer proberen door andere gifstoffen (medicamenten zijn altijd gifstoffen) toe te voegen, het proces plaatselijk te neutraliseren of te herstellen, of om te leiden. Maar dat is in feite slechts een druppel op een hete plaat, indien niet tegelijk wordt gezocht naar de meest geschikte manier om de stroom van afvalstoffen zelf in zijn functie te herstellen. Dat wil zeggen maatregelen nemen om enerzijds geen extra redenen tot het vormen van dergelijke stoffen aan het organisme toe te voegen, en anderzijds middelen om de vastgezette stoffen los te maken, en die dan in derde instantie via de normale kanalen naar buiten te leiden.
Middelen om de stroom van afvalstoffen te herstellen zijn er van uiteenlopende aard, en ze moeten in een verantwoorde verhouding met elkaar in overeenstemming worden gebracht, indien het om een reeds behoorlijk ziek organisme gaat. Maar voor wie nog voldoende gezond is zijn preventieve eenvoudige natuurlijke middelen aan te raden. Noteer dat die ook alleen maar effectief zijn, zolang men die graad van gezondheid nog kan behouden. Eenmaal over de limiet zijn vaak ook uiterst drastische maatregelen nodig, waarbij stukken vitaal maat verziekt weefsel of hele organen dienen weggenomen te worden.
Om te voorkomen dat het organisme in de situatie terecht komt waar dergelijke drastische ingrepen nodig zijn, is het dus belangrijk om de preventieve zorgen voor hygiëne, beweging en voeding in acht te nemen.
Maar ook reeds wanneer het organisme tot zekere graad gepollueerd is geraakt, die nog toelaat normaal te functioneren, zij het eventueel mits wat kleinere kwaaltjes en ongemakken, kan men een aantal natuurlijke verzorgingsmaatregelen toepassen, die de normale stroom van afvalstoffen naar buiten toe kan intensifiëren en herstellen.
En eigenlijk zijn deze in die fase ook al strikt noodzakelijk, om te voorkomen, dat men in de volgende (thans medische) fase zou terecht komen.
Als men bewust toegang heeft tot het fijnste niveau van het organisme vanuit het onderliggend fijnere energieniveau van de geest, dan is het mogelijk te leren van daar impulsen te sturen die bijdragen tot het herordenen van de bovenliggende niveaus van het organisme als die verstoord zijn. Maar dit vergt dat er om te beginnen een voldoende harmonische structuur van het organisme gegeven is of verworven, waardoor die onderliggende geestelijke energie niet afgeschermd wordt. Blokkades door afvalophoping of gif hebben de neiging de geestelijke waarneming te vertroebelen en te benevelen, zodat ze op zich bijdragen tot een vicieuze cirkel waarin de geest dat eigen genezend vermogen stilaan verliest of verspeelt. Voor zover het echter behouden of verworven is, kan dit tot zeer snel herstel van stoornissen bijdragen, tot op het waarneembaar niveau aan de oppervlakte toe, waar in feite altijd het resultaat van de onderliggende processen zich manifesteert. Dat draagt bij tot een natuurlijke instandhouding van de gezondheid.
Afvalstoffen zijn op zich een relatief begrip. Wat gif is voor de één is voedsel voor de ander. Mensen zijn ook niet allemaal dezelfden. Er zijn verschillende types met elk hun eigen manier van functioneren. Dus wat goed of onschadelijk is voor de één kan misschien voor de ander wel schadelijk zijn. Sommigen verdragen meer van dit, anderen dan weer iets anders. De natuurlijke constitutie bepaalt dat voor een deel, maar uiteraard ook de algemene conditie.
Copyright © Ben Pirard - 2010-08-10
|
TOP |
Copyright © Ben Pirard
|
| | | | |
|