ONTWERPDOCUMENT
2003-11-26
ADEQUAAT VERKEERSSTROMENBEHEER
Een
theoretische analyse gebaseerd op praktijkervaring
Verkeersdeskundige
Expert
Luchtverkeersleiding
Inleiding.. 4
1. Hoofdstuk 1: Basisfactoren van een
verkeerssysteem.. 5
1. Voertuigkarakteristieken. 5
2. Omgevingsfactoren. 5
Infrastructuur 5
Weer 6
3. Verkeer. 6
Dichtheid. 7
Variatie. 7
Type. 7
Modus
(Saturatiepeil) 8
4. Wisselwerking der variabelen. 8
5. Tijdsschalen. 8
Onderscheid. 9
Bereik. 9
Eenheden. 10
Horizons. 10
6. Regulering. 10
Parcours. 11
Trajecten. 11
Snelheden. 11
Haltes. 12
Mijlpaalgebeurtenissen. 12
Regelsets. 13
7. Data. 13
Vereisten. 13
Soort 14
Inhoud. 15
Formaat 15
Herkomst 15
Einddoel 16
2. Hoofdstuk 2: Capaciteit. 17
1. Definitie. 17
2. Eenheden. 17
3. Referentiepunten en capaciteitsvariabelen. 18
4. Spatiëring in ruimte en tijd. 18
5. Invloedsfactoren. 19
6. Capaciteitstabellen. 20
3. Hoofdstuk 3: Verkeersstromen. 21
1. Trajecten. 21
2. Categorieën. 21
Hoofdstroom.. 21
Bijstromen. 21
Aankomend. 21
Vertrekkend. 21
Doorgaand. 21
4. Hoofdstuk 4: Planning.. 22
1. Slots. 22
2. Tijdsklassen. 23
3. Planningsfasen. 23
Continue
capaciteitsplanning. 24
Pre-plannen. 25
Plannen. 27
Sequensen. 27
Bevriezen. 28
4. Interacties. 28
5. Feedback. 28
5. Hoofdstuk 5: Basisregels voor
verkeersplanning.. 29
Voorrangsregels. 29
Conditionele regels. 29
6. Hoofdstuk 6: HMI 30
Basisvoorstelling. 30
Automatische aanpassingen. 30
Manuele aanpassingen. 30
Types. 30
7. Begrippen. 31
Voertuig. 31
Verkeersstroom.. 31
Opstropping. 31
Vertragingsgolf. 31
Saturatiepeil. 31
Het doel van verkeersstromenbeheer is gaandeweg één of
meerdere verkeersstromen te optimaliseren, door op voorhand de volgorde van de
voertuigen (vaartuigen, vliegtuigen) zodanig te bepalen dat globaal de minst
mogelijke vertraging per tijdseenheid wordt veroorzaakt (maximale capaciteit
wordt gehaald), en dat voor elk deelnemend voertuig de mogelijk opgelegde
vertraging beneden een bepaalde maximumwaarde wordt gehouden.
Het eenvoudigste voorbeeld van een verkeersstroom is
een rij voertuigen die alle via dezelfde weg een beoogd referentiepunt moeten
passeren. Indien in dit geval bij de vertreksituatie de snelste voertuigen
steeds voor de minder snelle worden geplaatst of indien ze allemaal dezelfde
snelheid zullen handhaven, dan zal er quasi geen vertraging zijn, gesteld dat
ze de één na de ander vertrekken, of allemaal ongeveer tegelijk zoals de wagons
van een trein.
Anders wordt het indien twee of meer verkeersstromen samenkomen
op het beoogde punt, of elkaar moeten kruisen. In dat geval zijn meerdere
oplossingen mogelijk, met elk hun voor- en nadelen. Bijvoorbeeld kunnen alle
voertuigen van bij het begin zodanig gespatieerd worden, dat er bij de kruising
telkens een voertuig van de andere rij tussen past, zoals de tanden van tandwielen
doen. Bij samenkomende stromen wordt dit ook wel ‘ritsen’ genoemd. Dit
veronderstelt dat er qua afstand en snelheid geen te grote variatie optreedt
onderweg, anders ontstaan vertragingsgolven die het geheel van de capaciteit
aantasten.
Afhankelijk van de aard van de voertuigen kunnen er
meerdere dimensies meespelen. Bij treinen hebben alle wagons dezelfde afstand
en snelheid ten opzichte van elkaar en volgen ze alle dezelfde eenlijnige route.
Er is dus een hoge graad van stabiliteit in de voortplanting. Ongeveer
hetzelfde kan bij schepen in een kanaal gelden.
Bij vliegtuigen zijn er niet alleen verschillende
snelheden, maar ook heeft het parcours meerdere dimensies. Op het eerste zicht zou
het dus een grotere uitdaging zijn om vliegtuigen op tijd te laten lopen dan
treinwagons. Toch blijven er een aantal overeenkomsten die op beide soorten
verkeersstromen kunnen worden toegepast.
In alle gevallen zijn er globaal twee soorten
variabelen die onder controle moeten worden gehouden. De eerste soort heeft te
maken met de karakteristieken van het voertuig zelf. De tweede soort variabelen
zijn gerelateerd aan de staat van het parcours.
De wisselwerking van de variabelen binnen hun soort,
en tussen de twee soorten onderling, bepaalt de prestaties.
Een individueel voertuig heeft bijvoorbeeld een
maximum prestatievermogen indien het in goede staat is, voldoende brandstof
heeft, weinig weerstand en niet te veel lading. Maar de staat van de weg en
andere omgevingsfactoren zoals het weer zullen evenzeer een invloed hebben. Het
blijkt dus dat er een capaciteitswaarde kan worden toegekend aan elk voertuig
afzonderlijk, maar ook aan het parcours waarin die voertuigen een bepaalde tijd
evolueren. Bovendien kunnen deze capaciteitswaarden schommelen.
Indien we ten allen tijde de maximaal haalbare
capaciteit willen bereiken, dan is het zaak niet alleen de prestaties van de
voertuigen te kennen en eventueel te reguleren, maar ook de waarden van de
omgevingsfactoren zoveel mogelijk te kennen en te regelen. Dit vergt dus planning
op voorhand. En dat is nu precies het onderwerp van Verkeersstromen Beheer of Traffic
Sequence Management.
In dit hoofdstuk komen één voor één de basisfactoren voor
kennismaking aan de beurt, die samenspelen in de opbouw van zowel het verkeer
zelf, als de planning ervan.
Op de eerste plaats zijn er de voertuigen met hun
karakteristieken. De voertuigen zijn de elementen van het verkeer zoals
moleculen de elementen van een vloeistof kunnen zijn.
Elk op zich hebben ze bepaalde eigenschappen, maar
samengevoegd tot een massa treden er allerlei nieuwe verschijnselen op.
De bijkomende kenmerken zijn niet altijd rechtstreeks
uit de basiskenmerken af te leiden zoals we verder zullen zien bij het element
verkeer.
Er zijn meerdere types van voertuigen in het spel,
maar voor de eenduidigheid bekijken we hier alleen die eigenschappen die bij
allemaal in mindere of meerdere mate aanwezig zijn. Dat zijn dan enkele vaste
gegevens zoals: tarragewicht, omvang, vorm, algemene staat, en ook een aantal
zeer variabele factoren zoals: snelheid, lading, brandstof, passagiers.
Naarmate de respectievelijke parameterwaarden van deze
karakteristieken bij alle individuele voertuigen overeenkomen kunnen we spreken
van een homogeen verkeerstype.
Met het oog op de capaciteit van een verkeerssysteem
kan het nodig zijn bepaalde minimum- en maximumwaarden op te leggen wat betreft
deze parameters voor alle deelnemende voertuigen. Deze kunnen ook in klassen
worden ingedeeld, waarna de verschillende klassen in het verkeerssysteem een
verschillende behandeling krijgen in ruimte of in tijd om de totale capaciteit ervan
te optimaliseren.
De voertuigen bewegen zich in een bepaalde omgeving.
Deze heeft onvermijdelijk een invloed op die beweging, en deze kan stimulerend
of remmend zijn. Als we een optimale verkeersstroom willen plannen, dan moeten
we op voorhand kunnen rekening houden met deze invloed, die kan variëren in
plaats en tijd, en er de variërende waarden van kennen.
Dat is nodig om het optreden van vertragingsgolven in
de verkeersstroom te voorkomen, die het geheel van de capaciteit aantasten.
Vertragingsgolven veroorzaken opstroppingen en zelfs botsingen, waardoor de
hele verkeersstroom plaatselijk en tijdelijk kan stilvallen. Iedere stilstand
van een verkeersstroom heeft een nefaste negatieve waarde ten aanzien van het
rendement van het verkeerssysteem als geheel.
Er zijn in feite drie types van invloedsfactoren uit
de omgeving: de infrastructuur, het weer, en ook het verkeer zelf: voor elk
afzonderlijk voertuig is de aanwezigheid van één of meer andere voertuigen
namelijk ook een remmende factor.
De infrastructuur moet hier zeer ruim worden genomen.
Het gaat om het hele geleidingssysteem waarbinnen het verkeer plaats vindt.
Voor autoverkeer is dit natuurlijk in de eerste plaats het wegennet met al zijn
karakteristieke onderdelen: autostrades, afritten, bruggen, expreswegen,
rotondes enzovoort. Maar ook de electronische reguleringssystemen zoals signalisatie,
filedetectie, snelheidsdetectie enzovoort.
Voor treinvervoer is het wegennet natuurlijk vervangen
door rails, en rotondes door wissels. Bij de scheepvaart hebben we kanalen en
rivieren en sluizen. En in de luchtvaart zijn het startbanen en luchtwegen,
aanvlieg- en vertrekroutes plus uiteraard het hele electronisch
geleidingssysteem inclusief verkeersleiding met radar, radio enzovoort.
Voor elk vervoersysteem is er dus een minimum aan
infrastructuur nodig wil men er een bepaalde capaciteit mee halen. En deze
wordt op zichzelf als een basisgegeven beschouwd, dus niet als zodanig
meegerekend bij de planning van verkeersstromen.
Wel moet de eventuele plaatselijke en tijdelijke
afwezigheid van beschikbare infrastructuur als een invloedsvariabele worden
beschouwd. Een wegomlegging, een geblokkerde sluis of wissel, een beschadigde
startbaan, uitgevallen electronsche geleidingsapparatuur, staking van
personeel, dit kunnen stuk voor stuk elementen zijn die zwaar doorwegen op de
beschikbare verkeerscapaciteit. Het is dan zaak hiervan de nodige gegevens en
waarden op voorhand te kennen, wanneer men een optimale verkeersstroom wil
plannen en nodeloze vertragingsgolven en complicaties voorkomen.
Ook al is alle nodige infrastructuur aanwezig en in
werking, toch zal dan nog een andere omgevingsfactor de verkeersstromen
beïnvloeden, namelijk het weer.
Bij nat wegdek is er meer weerstand en rijden de
voertuigen gemiddeld trager. Ook de onderlinge afstanden moeten dan toenemen
met het oog op de veiligheid. Vliegtuigen hebben een langere afstand nodig op
de landingsbaan om tot taxisnelheid te komen, hetgeen betekent dat zij langer
deze baan bezetten, en dat deze dus voor het volgende vliegtuig niet even snel
beschikbaar is. Daarom moeten dan de afstanden tussen landende vliegtuigen
worden vergroot, en om dit te bereiken moet het aantal aankomende vliegtuigen
per tijdseenheid worden verlaagd, of anders moeten zij langer in de lucht in
wachtkringen worden gezet, wat duur is in verbruik.
Ook sneeuw en ijstoestanden hebben hun invloed op alle
soorten voertuigen.
Kortom, de invloed van ongunstig weer is negatief op
de capaciteitswaarde van elk vervoersysteem. Hier dient dus op voorhand mee
rekening worden gehouden bij de planning van de optimale verkeersstroom om
onnodige vertragingsgolven te voorkomen.
Er gaat een invloed op ieder voertuig uit van één of
meer voertuigen in de omgeving. Snelheid en richting moeten worden aangepast in
min of meer kleine correcties. Het geheel van deze correcties en de nodige
vertragingen die erdoor ontstaan hebben hun invloed op het geheel van de
vlotheid van het verkeer.
Voor de planning van een optimale verkeersstroom is
het dus zake hier ook op voorhand mee te rekenen. De totale capaciteit wordt
immers deels aangetast door de aanwezigheid van min of meer grote aantallen
voertuigen, maar ook door de graad van heterogeniteit ervan en door de algemene
richtingen die zij uit willen.
Hoe meer voertuigen zich binnen eenzelfde ruimte-tijd
bevinden, des te minder flexibiliteit ieder afzonderlijk overhoudt qua
gebruikmaking van de omgeving. Ze zijn letterlijk dichter op elkaar gepakt en
daardoor wordt als het ware de viscositeit van de stroom waartoe ze behoren groter.
De voortgang verloopt zwaarder, er ontstaan steeds meer en grotere
vertragingsgolven en plaatselijk is tijdelijke stilstand het gevolg indien de
bezettingsgraad de capaciteitswaarde benadert.
Bij te grote relatieve dichtheid slaat de
kwantiteit/kwaliteitsbalans om en wordt het rendement van het verkeerssysteem
benedenmaats, gewoon omdat iedereen in feite meer stilstaat dan vooruitgaat.
Om dit omslaan te voorkomen moet de saturatiedrempel
voor de gegeven omstandigheden gekend zijn, en moet de planning zodanig worden
voorzien, dat slechts het optimale aantal voertuigen per tijd tot het systeem
wordt toegelaten.
We hebben eerder al gezien dat alle voertuigen een
aantal eigen karakteristieken hebben, die verschillende waarden kunnen
aannemen. Dit zorgt voor variatie in het voertuigenpark en in de
verkeersstroom. Naarmate de variatie van deelnemende voertuigen kleiner is, zal
ook de homogeniteit van de verkeersstroom worden gediend en zal de capaciteit
van het verkeerssysteem hoger liggen.
Bij een mix van grote en kleine voertuigen, van snelle
en trage, zware en lichte zal men zeer goed moeten plannen opdat ieder de
optimale weg aflegt en op de beste tijd kan aankomen en vertrekken. En in zo’n
gevarieerde situatie zal heel wat moeten worden ingeleverd qua totale
verkeerscapaciteit, omdat er veel wachttijden dienen te worden voorzien. Men
kan dit natuurlijk voor de gegeven omstandigheden optimaliseren, maar toch zal
er een groot verschil bestaan tussen het rendement van dit systeem, vergeleken
met een systeem waar de variatie tot een minimum is gehouden.
Als alle voertuigen van dezelfde grootte, gewichts- en
snelheidscategorie zijn, dan is niet alleen de planning veel eenvoudiger, maar
zijn ook de onderlinge afstanden en tijden tussen de voertuigen minimaal, zodat
er binnen dezelfde tijdspanne meer exemplaren tegelijk in het systeem kunnen
verkeren.
Natuurlijk boet men bij hoge homogeniteit in aan
flexibiliteit. Daarom is er voor elk verkeerssysteem een optimale verhouding te
zoeken van voertuigen met verschillende karakteristieken. Men kan bijvoorbeeld
verhoudingen van veelvouden nastreven om toch een zekere basisharmonie binnen
het totale bewegingspatroon te garanderen.
Met het type van verkeer bedoelen we hier niet zozeer
de verschillende types van voertuigen als wel de algemene tendens van de
verkeersstroom. Gaat het bijvoorbeeld hoofdzakelijk over aankomend verkeer, of
over vertrekkend verkeer, of een mix van beide.
Het is van belang het verkeerstype te kennen om te
weten welke regels hoofdzakelijk zullen worden toegepast om het verkeer in deze
situatie te plannen en te leiden.
Dergelijke regelsets kunnen namelijk nogal van elkaar
verschillen en met het oog op maximaal renedement van het verkeerssysteem is
het zaak de meest passende set erop toe te passen.
Met de verkeersmodus bedoelen we in deze context
voornamelijk de relatie tussen capaciteit en werkelijk verwachte of aanwezige
verkeersdichtheid. Met andere woorden in hoeverre het verkeerssysteem
gesatureerd is of niet.
Hierin zijn drie hoofdmodi herkenbaar: overcapaciteit,
betekenend dat er veel meer verkeer zou bij kunnen, passende capaciteit,
betekenend dat de verkeersbezetting min of meer exact aan de locale tijdelijke
capaciteitswaarden voldoet, en ten derde ondercapaciteit, hetgeen betekent dat
er niet voldoende capaciteit is voor die verkeersbezetting.
Desgewenst kunnen we daartussen nog twee overgangsmodi
bepalen: lichte overcapaciteit en lichte ondercapaciteit.
Het is de bedoeling dat de verkeersmodus zo nauwkeurig
mogelijk kan aangeduid worden voor een gegeven verkeerssituatie, zodat op die
situatie ook de meest passende regels kunnen worden toegepast om dat verkeer te
plannen en te leiden.
Dit veronderstelt dat inderdaad op voorhand de nodige
regelsets uit ervaring en experimenteel zijn vastgelegd voor dergelijke
verschillende situaties.
Deze analyse en determinatie van basisvariabelen is op
zich redelijk artificieel, maar dient om inzicht te geven in wat er allemaal
speelt binnen een verkeerssysteem, met de bedoeling dit systeem te gaan beheren
en plannen.
Het is evident dat in de realiteit deze basiselementen
niet alleen op zichzelf variëren, maar ook elkaar beïnvloeden. Hoe dat gebeurt
en vooral in hoeverre we hier rekening mee moeten houden voor een hoog
rendement van ons verkeerssysteem wordt in de loop van deze analyse verder
duidelijk gemaakt.
Het is de aard van verkeer dat het evolueert in ruimte
en tijd. Het verkeerssysteem op zich is meestal aan een min of meer vaste
ruimte gekoppeld, waarin verkeerstoestellen (auto’s, treinen, schepen,
vliegtuigen...) zich min of meer autonoom kunnen voortbewegen. Het is immers de
bedoeling dat deze ruimte zoveel mogelijk kan hergebruikt worden.
Om dit doel te bereiken is er dus een soort
beurtrolsysteem, waarbij iedere individuele deelnemer een gedeelte van het
systeem een tijd lang voor zich heeft.
Dit beurtrolsysteem kan volkomen theoretisch en
praktisch geregeld zijn van buitenaf. Als dat niet zo is, dan zijn het de
individuele bestuurders die tot een soort afsprakensysteem zijn gekomen om
elkaar al dan niet voorrang te verlenen.
In beide gevallen is het resultaat een min of meer
aaneengesloten ketting van verkeerstoestellen, een verkeersstroom (in het
slechtste geval een file genaamd, die dan meestal ook nog stil staat, en in het
beste een vaste trein van wagons die zich aan hoge snelheid samen ongehinderd voortbewegen).
Wanneer opeenvolgende deelnemende verkeerstoestellen
eenmaal achter elkaar zijn gepositioneerd dan wordt het makkelijk in deze rij
een wachtrij te herkennen, en deze is onvermijdelijk gekoppeld aan een
tijdsschaal.
Die tijdsschaal zullen we dan ook als basiselement
hanteren bij het plannen van verkeer van welke aard dan ook. Verder dienen we
nog te noteren dat zo’n tijdsschaal zelf een aantal eigenschappen heeft, die
ons van nut kunnen zijn bij de planning.
Voor niet-ingewijden, en soms zelfs voor ervaren
verkeersdeskundigen, is het niet altijd gemakkelijk zich een beeld te vormen
van de ruimte-tijdsdimensie van een complex verkeerssysteem. Wat daarbij kan
helpen is het inzicht dat er meerdere tijdschalen tegelijk meespelen in
eenzelfde ruimte, en dat deze op de meest passende wijze aan elkaar moeten gekoppeld
worden.
Zo is er op de eerste plaats de algemene tijdsschaal als
referentieraamwerk gezien vanuit het verkeerssysteem zelf als geheel. En hierin
passend zijn er de individuele tijdsschalen van de deelnemende verkeerstuigen.
Om deze erin te doen passen nemen we voor elk van die individuele tijdsschalen
eenzelfde cruciaal referentiepunt in tijd en ruimte. Dat kan dan zijn de tijd
van vertrek of aankomst aan een kade of
in een sluis voor schepen, of in een station voor treinen, of op de startbaan
voor vliegtuigen.
Het geheel van beide samen zou dan een soort
boomstructuur kunnen worden waarin de stam de voortgang van de individuele
referentiepunten zelf weergeeft, en de takken de complete tijdsschalen van de
individuele deelnemers die elk op hun referentiepunt aansluiten. Bij
presentatie op een scherm voor het beheer van het verkeerssysteem als zodanig
zal men deze zijtakken geheel of gedeeltelijk weglaten.
De tijdsschaal die we voor verkeersplanning in
beschouwing nemen heeft een beperjkt bereik met een begin en een eind. Het
heeft geen zin dit bereik groter te nemen dan de periode waarin men enigszins
invloed op de toekomstige verkeersstroom kan uitoefenen. Het gekozen bereik zal
dan ook nog in verhouding zijn tot de gemiddelde snelheid waarmee de verkeerstoestellen
van het systeem zich voortbewegen. Voor scheepvaart kan men misschien best een
paar dagen of weken op voorhand plannen. Voor luchtvaart zijn dat hoogstens een
paar uren.
Als beginpunt van de tijdsschaal wordt meestal de
huidige tijd gekozen. Als vroegste referentiepunt in de tijdsschaal van het
beoogde voertuig kiest men een cruciaal moment in het geplande traject,
bijvoorbeeld een beoogde vertrektijd.
Het heeft zin een algemeen toekomstbereik te kiezen
waarin een periode is opgenomen waarvoor men nu reeds een minimum aan gegevens
beschikbaar heeft.
Dit punt in de toekomst is de beste norm om het bereik
van de tijdsschaal vast te leggen.
Hierbij dient men te beseffen, dat die minimale
gegevens reeds als een eerste basis kunnen dienen voor een database die
gaandeweg wordt aangevuld en verbeterd naarmate nieuwe en nauwkeurigere
gegevens binnenkomen naarmate de tijd vordert.
Deze visie heeft de eigenschap te accepteren dat na
een redelijke termijn de beschikbare gegevens van dusdanige kwaliteit zullen
zijn, dat een zo nauwkeurig mogelijk, dus adequaat, beheer van de situatie nog
bijtijds mogelijk wordt.
In de meeste gevallen zal het ook nodig zijn de
verschaffing van de nodige informatie over geplande trajecten te reguleren. In
de luchtvaart wordt met dit doel vier uren op voorhand een ‘vliegplan’
doorgestuurd naar de betrokkenen. Dit formulier bevat de intentiegegevens voor
een vlucht, die op dat moment waarschijnlijk niet meer zullen veranderen, op de
beoogde vertrektijd na. Die wordt er dan ook maar bij benadering in aangegeven
en zal gaandeweg met behulp van gestandardiseerde berichten verbeterd worden
wanneer nieuwe gegevens beschikbaar komen.
Elke tijdsschaal wordt uiteraard gegradeerd in
tijdseenheden ter referentie. De grootte van deze eenheden wordt, net zoals het
bereik van de tijdsschaal, gekozen in functie van de duur van de reis en de
algemene snelheid van de deelnemende verkeerstuigen.
Voor vliegtuigen zal men dus bij voorkeur minuten als
eenheid nemen, met bijkomende graderingen per vijf en tien minuten, alsook
uren. Voor schepen kan dit misschien per tien of twintigtallen minuten gaan.
Toch zal voor de verkeersleiding van elkaar kruisende schepen ergens op de
schaal ook een minutenaanduiding aangewezen zijn.
Belangrijk is dat alle tijdsschalen dezelfde eenheden
gebruiken of tenminste veelvouden van de basiseenheid. Ook bij de bepaling van
de basislengte van ‘slots’ zal blijken dat hier een zekere standaardisatie
wenselijk is.
Men kan een zekere planning maken voor een welbepaalde
periode in de toekomst. Maar de stabiliteit van het opgemaakte plan is van een
aantal factoren afhankelijk.
De beschikbaarheid en betrouwbaarheid van gegevens is
hier meebepalend. En dit kan verschillen voor verschillende gedeelten van de
tijdsschaal.
Daarom alleen al is het noodzakelijk om op de
tijdsschaal verschillende horizons uit te zetten. Hiermee worden
toekomstgebieden afgebakend op het planningschema die elk een eigen graad van
betrouwbaarheid hebben, maar die ook meestal een eigen fase afbakenen in de
voorbereidingen van zowel de individuele te starten trajecten der deelnemende
verkeerstuigen als van de verkeersstromen zelf, die zij zullen samenstellen.
Zo is het bereik van de tijdsschaal zelf de ultieme
horizon van het planningschema. Alle eventueel reeds geplande trajecten die
verder dan het bereik van de tijdsschaal in de toekomst liggen worden dan voorlopig
genegeerd. Het bereik geeft namelijk precies de tijdslimiet in de toekomst aan
voor het bepalen van de kandidaat deelnemers die nu reeds voor een eerste
planningfase in aanmerking komen.
Globaal raden we aan het planningschema in drie hoofdfasen
in te delen, die elk door een eigen horizon worden afgesloten.
Het opmaken van een planning heeft natuurlijk enkel
zin indien de deelnemende verkeerstuigen zich ook daadwerkelijk in de mate van
het mogelijke aan die planning zullen houden. Dit wordt bereikt door enerzijds
de planning zelf zoveel mogelijk op maat van de door toekomstige deelnemers
reëel gewenste verplaatsingen te maken, en anderzijds deze deelnemers ook te
verplichten zich aan bepaalde regels te houden.
Zo is er voor ieder verkeerssysteem op voorhand een
parcours uitgetekend. Hiermee bedoelen we het hele netwerk van verbindingen
tussen vaste punten die kunnen doorlopen worden. Dat kan een wegennet zijn, een
ondergronds metronet, een spoorwegnet of een systeem van luchtwegen
bijvoorbeeld. Dit parcours heeft een zekere fijnmazigheid alnaargelang de
middelen om het te realiseren. En het is hoe dan ook de bedoeling dat
deelnemende verkeerstuigen zich niet buiten de lijnen van het parcours begeven.
Vereist is dat het parcours voldoende gedocumenteerd
en gekend is, en dat alle deelnemers die er gebruik van wensen te maken de
betreffende informatie kunnen raadplegen. Verder kan men voor de bepaling van
het parcours op zich natuurlijk nog een aantal vereisten opgeven, die
eenduidigheid, veiligheid en comfort ten goede komen. Maar dat valt buiten het
bestek van deze studie.
Voor de meeste gevestigde verkeerssystemen zijn
intussen uitgebreide en goed onderhouden gegevensbanken beschikbaar. Voor de
luchtvaart heeft ieder land zijn AIP (Aeronautical Information Publication) die
maandelijks met de nodige ammendementen wordt bijgewerkt en aan de realiteit aangepast.
Hierin staan behalve de navigatipunten ook de kaarten van alle luchtwegen en
speciale afgebakende luchtruimtes samen met de geldende regels om er gebruik
van te maken.
Met een traject bedoelen we hier de reisroute van een
individueel verkeerstuig. Dit is dus een soort uitgestippelde weg binnen het
hele parcours van het verkeerssysteem. Het traject wordt deels vrij op voorhand
gekozen door de deelnemers, en deels kan het ook reglementair zijn vastgelegd
binnen het parcours. Bepaalde trajecten zijn dus niet altijd helemaal
beschikbaar, of enkel op bepaalde condities.
Voor een betrouwbare planning van verkeersstromen zal
het dus van belang zijn te weten welke trajecten precies door de deelnemers gevolgd
gaan worden.
De bepaling van een traject kan in verschillende
eenheden. Doorgaans bestaat het elementair uit een reeks van coördinaten of
gespecifieerde punten met daaraan gekoppeld een uitdrukking van afstand, tijd,
snelheid en eventueel ook nog hoogte.
Op het traject zijn vaak richtsnelheden van
toepassing. De opgelegde snelheden kunnen bovendien variëren in verschillende
zones van het parcours. Deze maatregel wordt toegepast om tot een meer homogene
verkeersstroom te komen, wat de doorstroming van het verkeerssysteem en dus het
halen van de capaciteit in de hand werkt.
Daarbij dient men te bedenken dat niet noodzakelijk hoge snelheden
altijd voor de beste doorstroming zorgen en dat het risico van verkeerde of
laattijdige maneuvers van individuele deelnemers bij hogere snelheden ook zeer
snel tot een spectaculaire verlaging van de doorstroming kan leiden. Verder is
het zo dat hoge snelheid in een bepaald deel van het parcours niet zo zinvol
is, indien het daarop volgend deel enkel aan lage snelheid kan worden
doorlopen. Men werkt dan misschien wel de koers om de eerste aan het volgend
rood licht te staan in de hand, maar draagt niet wezenlijk bij tot de
capaciteitsbevordering van het systeem.
Ook in de luchtvaart kan het renderen om aankomende
vliegtuigen tijdig op voorhand slechts aan halve kruissnelheid of zelfs bijna
landingssnelheid te laten voortvliegen voor het opmaken van een efficiënte
naderingsverkeersstroom.
Haltes in de lucht zijn niet erg haalbaar, en worden
eventueel in wachtkringen omgezet. Maar voor alle verkeer is het min of meer
zinloos indien nodeloos veel haltes op een traject moeten worden gepland enkel
terwille van ander verkeer. Ieder voertuig is bedoeld om te bewegen en enkel te
stoppen indien men passagiers of cargo wil in en uitladen.
Daarom moet zoveel mogelijk getracht worden elk
traject in de tijd zo te plannen dat het zoveel mogelijk ononderbroken kan
doorgaan. Een vliegtuig zal men dus bij voorkeur eerder aan de grond houden,
dan het te laten opstijgen om bij de bestemming of reeds onderweg aanzienlijke
tijd in wachtkringen te moeten spenderen.
Iedere halte van een voertuig betekent een daaraan
gekoppelde snelheidsvermindering vooraf en opnieuw een geleidelijke versnelling
naar kruissnelheid achteraf. Behalve het extra verbruik aan brandstof betekent
dit ook een aanzienlijk percentage vermindering van de gemiddelde snelheid van
het afgelegde traject. Het kan in sommige gevallen dan ook beter zijn de
opgelegde gemiddelde snelheid overeenkomstig te verlagen, indien men
verkeerstechnisch voorziet dat anders een te groot aantal haltes systematisch
voorkomt.
Het spreekt vanzelf dat binnen elk verkeerssysteem een
aantal verplichte haltes kunnen worden voorzien voor iedere deelnemer die aan
bepaalde condities voldoet. Voorrang van rechts en rustpauzes voor
vrachtwagenbestuurders zijn voorbeelden.
Bij de planning van een individueel traject zijn een
aantal opvallende gebeurtenissen te voorzien, die het traject hetzij letterlijk
een nieuwe wending geven hetzij een nieuwe fase van de algemene voortgang van
het vervoerproces inluiden (inclusief de voorbereidselen).
Dergelijke ‘events’ zijn bijvoorbeeld het begin en
einde van het inschepen, het loskomen vanuit de ‘docking’ stand, taxiën,
eigenlijke opstijgen enzovoort.
Het zijn met andere woorden de gebeurtenissen die de
elementen van een hele vervoersprocedure uitmaken.
Belangrijk voor de planning zal zijn om aan de
voornaamste mijlpaalgebeurtenissen een geplande (target) tijd toe te kennen, en
deze tijden op voorhand aan de betrokkenen door te geven. Uiteraard zal op de
gepaste momenten ook de haalbaarheid en het reële halen van deze tijden worden
nagetrokken, en bij eventuele verschillen zal dienovereenkomstig de planning
worden aangepast, zowel de individuele als die van het verkeerssysteem.
De mijlpaalgebeurtenissen bakenen als het ware
tijdsgedeelten af op het individuele traject en het is evident dat de duur van
deze stappen ook berekenbaar en gekend is. Dit schept dan de mogelijkheden voor
planning van de duur van grotere gedeelten of voor het geheel van het traject,
zodat ook de planning van de verkeersstromen hiermee zijn voordeel kan doen.
Sommige mijlpalen op het traject verschillen alleen
maar in tijd, en niet in ruimte. Het gaat hier om allerlei bewerkingen die wel
tijd vergen maar waardoor het voertuig niet onmiddellijk vooruit komt. Het gaat
hier vooral over de nodige voorbereidingen voor het vertrek, die elk een
bepaalde tijd vergen, terwijl het toestel ter plaatse blijft, en die dus een
invloed hebben op de vertrektijden (beoogde, geplande en reële).
Aan mijlpaalgebeurtenissen op zich kan een bepaalde
regulering worden gekoppeld zoals bijvoorbeeld het verplicht meedelen van de
beoogde en reële tijden aan een operationele beheerder van het verkeerssysteem,
of rechtstreeks via datalijnen aan het systeem zelf.
Soms doen we de dingen helemaal anders dan anders. Dat
geldt evenzeer in de sector van het verkeer. Zowat alle elementen in een
verkeerssysteem kunnen op andere manieren gecombineerd worden.
Beroepservaring en studie wijzen uit welke manieren
van doen het beste resultaat leveren voor welbepaalde omstandigheden. De
verschillende regelsets zullen dan ook hieraan aangepast zijn, zodat het
verkeerssysteem in alle omstandigheden optimaal rendeert.
Er zijn daarbij regels die door de individuele
bestuurders moeten worden toegepast, maar er zijn eveneens regels die door de
verkeersbegeleiders moeten worden gerespecteerd, en daarbij dus ook de
planners.
We denken dat het opstellen en toepassen van wel
doordachte en uitgeprobeerde regelsets een uniek nieuw gegeven kan betekenen in
softwaretoepassingen voor verkeersstromen beheer die de planning aan de
geldende regelset van ieder moment op zo’n manier zullen aanpassen, dat telkens
de maximale capaciteit kan worden gehaald.
Daarom gaan we er van uit dat een softwaretoepassing
voor het beheer van een verkeerssysteem ook de nodige regelsets moet kunnen
bevatten en kiezen naargelang de invoer van basiscapaciteitsgegevens zoals
configuratie en haalbaarheidswaarden overeenkomend met de periode waarop de
planning van toegepassing is.
Kennis is organiserend vermogen, wordt wel eens
gezegd.
Het beheer van om het even welk systeem is gebaseerd
op voldoende en juiste gegevens over de elementen van dat systeem. Voor een verkeerssysteem
is dat uiteraard niet anders. We schetsen hier beknopt welke factoren van
belang zijn in verband met data, om te garanderen dat er voldoende samenhang
komt tussen de theorie en de praktijk.
Zo moeten de data aan enkele fundamentele vereisten
voldoen.
Op de eerste plaats moeten zij relevant zijn. Dat wil
zeggen dat men enkel die gegevens opvraagt, die ook werkelijk van nut kunnen
zijn bij het plannen en beheren van het verkeerssysteem. Vooral in systemen die
er al wat jaren hebben op zitten circuleren vaak een hoop nodeloze gegevens,
die de gebruikers alleen maar in de war kunnen brengen of afleiden. Als men
niet oplet is er na verloop van tijd een aanzienlijke overlap aan
informatiestromen en individuele berichten in circulatie. Het vereist dus een
globale kritische voorstudie, om na te gaan welke gegevens men nu werkelijk
nodig heeft en of bepaalde gegevens niet op verschillende manieren meermaals
voorkomen.
Als dit het geval is dan moet daar zorgvuldig, zij het
voorzichtig in gekapt worden.
Indien men zo’n saneringsproces echter tot later wenst
uit te stellen en intussen toch maar al automatisering van gegevensverwerking
met het oog op bepaalde functionaliteit wil doorvoeren, gebruikmakend van de
bestaande informatiekanalen, dan is het zaak hiervoor zorgvuldig die gegevens uit
te kiezen die voor de nieuwe toepassing werkelijk nodig zijn. Tegelijk moet men
er dan wel op letten dat deze gegevens niet via kanalen die niet tot het gebied
van de toepassing behoren kunnen omgebogen of veranderd worden.
Tijdige beschikbaarheid is een andere vereiste.
Zo gebeurt het vaak in grote complexe systemen dat
meerdere organismen hun eigen informatiestromen hebben, die op bepaalde
plaatsen zoals een verkeersleidingssysteem samen komen. Dit kan ertoe leiden
dat noodzakelijke gegevens soms via het ene, soms via een ander kanaal
aankomen, en dat daar bovendien een tijdsverschil kan op zitten. Dit bepaalt
soms of data wel of niet in rekening worden gebracht voor verdere beslissingen
van data-processing, zodat de nodige resultaten al dan niet bij de gewenste
operator terecht komen.
Andere vereisten die aan informatie gesteld mogen
worden opdat zij veilig en buikbaar is, zijn uiteraard nauwkeurigheid en
betrouwbaarheid. Wel is het zo dat wat nauwkeurigheid betreft verschillende
gradaties kunnen worden gehanteerd, alnaargelang het gebruik en het moment van
gebruik. Zo is het bijvoorbeeld uren op voorhand nog niet mogelijk om op de
minuut na te bepalen wanneer een vliegtuig precies zal opstijgen. Maar naarmate
de tijd vordert zal men dit met toenemende precisie en waarschijnlijkheid
kunnen doen.
Zoals we eerder zeiden moet ook redundantie vermeden
worden. Voor elk gegeven is in principe slechts één bericht verantwoordelijk,
en dat komt van één enkele bron, ook al worden de items van berichten samen tot
een nieuw bericht verwerkt.
Integriteit, eenmaligheid van data en de toelating van
één persoon tegelijk om er wijzigingen op aan te brengen, zijn fundamentele
vereisten inzake gegevensbeheer.
Om de soorten data te bepalen die in een
verkeerssysteem moeten circuleren, kan men alvast een eerste onderscheid maken
tussen de data die specifiek tot elk deelnemend verkeerstuig horen, en de data
die tot de omgevingsfactoren van het systeem behoren.
Zoals we in hoofdstuk 1 reeds zagen zijn der de
verschillende voertuigkarakteristieken, waarvan er een aantal onveranderlijk
zijn (zoals, bij voorkeur, de vorm), en een aantal aanpasbaar (zoals de
kruissnelheid bijvoorbeeld). De gegevens hierin die relevant zijn voor het
verkeerssysteem zullen moeten gekend zijn, hetgeen betekent dat zij ofwel
reglemtair zijn vastgelegd, ofwel kunnen doorgeseind worden.
Een reisplan of vliegplan kunnen we ook als variabele
gegevens beschouwen die tot deze categorie van individuele deelnemers behoren.
De geplande tijd van vertrek en aankomst en de te volgen routes moeten dus
tijdig naar het verkeersleidingssysteem worden doorgeseind.
Dan is er de categorie omgevingsfactoren. Deze worden
tot op zekere hoogte gecontroleerd of vastgesteld door gespecialiseerde
diensten of afdelingen in of rond het verkeerssysteem. Zo is er bijvoorbeeld
een meteorologische dienst, die tijdig op voorhand bepaalde weerfenomen kan
vastleggen en doorseinen. Of er is de beheerder van het routenetwerk, die op
voorhand zal plannen waar en wanneer bepaalde routes al dan niet bruikbaar
zullen zijn. Op basis van dergelijke planning kunnen ook de nodige gegevens
worden doorgestuurd, die van belang zullen zijn bij het bepalen van de haalbare
capaciteitswaarden voor de gestelde perioden.
Hetzelfde geldt voor de beschikbaarheid van
infrastructuur en bijhorende apparatuur en electronische systemen in het
algemeen.
Ook de kwaliteit en kwantiteit van het te verwachten
verkeer kunnen meestal op voorhand min of meer worden vastgesteld door bevoegde
instanties. Alnaargelang de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van dergelijke
gegevens kunnen zij goed gebruikt worden als medepalend voor de planning van
het verkeerssysteem. En in de mate dat dergelijke gegevens er niet zijn, kunnen
methoden en meetsystemen worden op punt gesteld om toch aan meer betrouwbare en
juiste voorspellingen terzake te geraken.
Zo wordt bijvoorbeeld in het Europees Research Centrum
van Eurocontrol in Brétigny gewerkt aan een zogenaamde Traffic Load Smoother, een
systeem, dat op voorhand nagaat wat de te verwachten dichtheid en complexiteit
van het luchtverkeer boven Europa zal zijn.
Data worden zoals eerder gesuggereerd in een min of
meer vast vorm weergegeven. Hierbij is het van belang dat de juiste en
noodzakelijke inhoud bij elke type bericht op voorhand is vastgelegd, en dat
ook de concrete invulling van de velden eenduidig volgens een vaste standaard
gebeurt. Vaak wordt hier gebruik gemaakt van codes, die niet alleen het
voordeel hebben dat zij beknopter zijn dan volle woorden, maar bovendien de
eenduidigheid garanderen. Meestal zijn dan ook de nodige coderingstabellen in
omloop.
We zegden het al, de vorm van elke dataset, elk
bericht, moet op voorhand zijn vastgelegd. In de praktijk zal men hierop vaak
geen invloed hebben als systeemontwikkelaar. Dan is het zaak een nauwkeurige
studie te maken van de in omgang zijnde formaten voor de verschillende
berichten en datasets waarvan men wenst gebruik te maken, en er vooral op toe
te zien dat deze door een passende interface kunnen worden gelezen en
ontcijferd.
Voor zover men afhankelijk is van anderen, die deze
formaten beheren, moet men de nodige veiligheden inbouwen, in het eigen systeem
zelf en qua afspraken met de externe beheerder, om het tijdig te weten, indien
een bepaald formaat zou zijn gewijzigd.
Als men dit niet doet, dan bestaat het risisco dat
vroeg of laat onnauwkeurige of onvolledige gegevens worden gebruikt, hetgeen
niet alleen adequate planning maar soms ook de veiligheid in het gedrang kan
brengen.
Elk beetje gegevens wordt ergens aangemaakt. Het is
altijd van belang die bron te kennen en bij de design van een data-processing
systeem is het zaak zoveel mogelijk authentieke bronnen aan te boren. Dat wil
zeggen dat men altijd moet trachten de gegevens zelf uit eerste hand te hebben.
Het kan zijn dat die gegevens door een tussenpersoon
buiten de eigen organisatie nog worden bijgewerkt en dan in hun nieuwe vorm
doorgegeven. In dat geval moet men kiezen tussen vroegtijdige originele
gegevens of eventueel laattijdige maar misschien wel betere gegevens. Als men
voor het tweede kiest is het zaak ervoor te zorgen dat de gegevens niet zo laat
toekomen dat de kwaliteit van de beoogde functie erdoor in het gedrang komt.
Er is voor elke stroom van gegevens een trade-off te
maken tussen snelheid en precisie.
Hoe dan ook moet bij het ontwerpen of aanpassen van
een gegevenssysteem eerst in kaart worden gebracht welke gegevensbronnen men
kan benutten en hoe.
Eigenlijk is er zelden een echt einddoel van gegevens.
Zoals het verkeer zelf zijn ook gegevens bijna continu op doorreis. In die mate
zelfs dat men een gegevenssysteem op aanverwante wijze kan beheren als een
verkeerssysteem zoals hier wordt beschreven.
Maar voor de systeemdisigner is het belangrijk niet
alleen het startpunt maar ook het intermediair aankomstpunt van de beoogde
gegevens in kaart te brengen. In ons geval is de bedoeling dat deze gegevens tijdig
tot in ons beheer en planningsysteem toekomen.
Als blijkt dat bepaalde gegevens niet voorhanden zijn
waar we ze nodig hebben, maar eventueel wel in een naburig station, dan kan men
de nodige maatregelen en constructies voorzien om die gegevens ook tijdig daar
vandaan te krijgen. Zo is het bijvoorbeeld geweten dat actuele gegevens over de
vordering van vluchten (zoals precieze tijd van opstijgen in een verre
luchthaven) soms reeds uren op voorhand beschikbaar zijn bij de dispatching
kantoren van privé luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven van bestemming,
omdat de piloten met de thuisbasis in contact staan via hun boordcomputer. De
naburige verkeersleidingscentra sturen dergelijke gegevens meestal pas aan
mekaar door wanneer het vliegtuig al bijna aan de grens is.
Voor de bewegingen van zeeschepen geldt ongetwijfeld
hetzelfde.
In dit hoofdstuk gaan we de verschillende aspecten van
de capaciteit van een verkeerssysteem na, en hoe we die kunnen meten en
uitdrukken. Speciaal belang wordt gehecht aan een eigenschap die nogal eens
over het hoofd wordt gezien, namelijk de onstandvastigheid van capaciteit in de
tijd. Als beleidsmakers in hun strategisch plan op voorhand algemene
capaciteitswaarden vastleggen dan zijn dat vaak hetzij maximumwaarden, die
enkel gelden in de beste omstandigheden, of gemiddelden, waar in de praktijk
van de tactische toepassingen min of meer ver van kan afgeweken worden.
Wat we in dit hoofdstuk beogen aan te geven is dat er
een continue fluctuatie van de reële capaciteit is en dat het er voor de
planners en systeemdesigners op aan komt daar telkens het beste gebruik van te
maken voor maximaal rendement van het verkeerssysteem op het terrein.
Capaciteit is de mate waarin een systeem doorgang
zonder hinder toelaat. Een eenvoudig voorbeeld is een buis waar een vloeistof
van zekere viscositeit doorheen moet. Naarmate er meer vloeistof per tijd door
kan spreekt men van hogere capaciteit.
Verkeerssystemen zijn gecompliceerde aaneenschakelingen
en samenstellingen van denkbeeldige buizen (of fysieke, denk aan metrotunnels),
waardoorheen als vloeistof de verkeersstromen vloeien.
Daarbij moet men bedenken dat zoals in een ketting de
sterkte wordt bepaald door de zwakste schakel, al is dat niet altijd lineair.
Elke hindernis in het systeem heeft een min of meer grote remmingsinvloed op
zijn directe omgeving en dus op het geheel. Daarbij dient men te bedenken dat
ook de fysische of geplande aanwezigheid van een verkeerstuig een potentiële of
werkelijke hindernis voor elk ander voertuig betekent.
De uitdrukking van de capaciteit van een systeem kan
in verschillende termen gebeuren alnaargelang wat men met zo’n systeem
hoofdzakelijk beoogt. Het is duidelijk dat een spoorwegsysteem bijvoorbeeld
gericht is op geordend transport van een maximaal aantal passagiers en gewicht
aan lading binnen een redelijke perimeter en termijn. Vaartverkeer is vanwege
zijn traagheid dan weer hoofdzakelijk geschikt voor, en gericht op, rustig transport
van tonnenmaat binnen een regio. Terwijl vliegtuigverkeer algemeen bedoeld is
voor grensoverschrijdend transport van een maximum aan passagiers en bagage in
een minimum van tijd. Een metro doet dit in zeer geconcentreerde vorm binnen de
periferie van een ruime stad. Ook hier worden soms drie ruimtedimensies benut
zoals in Londen.
Zo te zien kunnen we de capaciteit van een
verkeerssysteem dus uitdrukken in: aantal vervoertoestellen per tijd, aantal
passagiers per tijd, gewicht aan cargo per tijd...
Afhankelijk van de hoofdmissie van elk vervoersysteem
zal men aan de ene of aan de andere uitdrukkingsvorm de voorkeur geven. Maar
ook het verder gebruik dat men wil maken van het gegeven van die grootheid, zal
de keuze mee bepalen, zoals we zullen zien.
Op iedere reisroute kunnen referentiepunten worden
bepaald, die cruciaal zijn voor zowel de verkeersstroom als het individuele
voertuig dat er langs komt. Dergelijke punten zijn er bovendien niet alleen in
de ruimte maar ook in de tijd.
Voorbeelden van referentiepunten in de ruimte zijn:
een aanlegkade, een perron, een rotonde of kruispunt, een startbaan, een sluis.
Referentiepunten in de tijd zijn dan bijvoorbeeld: het
laden of lossen van bagage, fuelen, taxiën naar de startbaan,
Om de capaciteit van een verkeerssysteem weer te geven
hebben we een aantal cruciale referentiepunten van dit systeem nodig waarvoor
we dan capatiteitsvariabelen benoemen met de bijbehorende waarden.
Capaciteitsvariabelen inzake luchtvaart zijn: gemiddelde
bezettingstijd van de start- en landingsbaan per vliegtuigtype en per weertype,
afstand tussen aankomende toestellen, aantal opstijgingen of landingen per
tijd, benodigde taxitijd per toestel per taxiroute,..
Bij de analyse van een verkeerssysteem moeten de
cruciale punten en bijhorende variabelen nauwkeurig worden gekozen en bepaald,
en de waarden van tijd, afstand, snelheid en aantallen moeten per
verkeerssituatie aan de variabelen worden toegekend.
De capaciteit van een systeem wordt groter of kleiner
naarmate er meer of minder elementen per tijd kunnen in evolueren. Dit betekent
in feite dat de afstand of tijd tussen de opeenvolgende verkeerstoestellen die
van hetzelfde onderdeel van het systeem gebruik maken kleiner of groter wordt
genomen.
Uiteraard is er een limiet voor de keuze van deze afstanden.
Absoluut gezien is dat bijna nul, wanneer de verkeerstoestellen elkaar quasi
zouden raken. Dit zou neerkomen op een soort koppeling zoals treinwagons, en
deze winst aan afstand en tijd is dan ook zeker één van de voordelen van een
concept zoals dat van de spoorwegen. Maar in elk systeem waar vervoertoestellen
zich min of meer los en onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen is de
voorziening van minimum afstanden en tijden tussen hun passage over hetzelfde
punt van het systeem noodzakelijk. Deze afstand wordt dan bovendien meestal zo
gereguleerd dat er een voldoende grote buffer in meegerekend is voor
onvoorziene gebeurtenissen zoals het plots opduiken van een hindernis of
verandering van weersomstandigheden. Remafstand, reactietijd van de bestuurder,
waarnemingstijd van de hindernis of verandering op de route zijn allemaal
factoren die hierin meetellen.
Bij landende vliegtuigen moet bovendien nog eens
worden rekening gehouden met de vertgraging van de voorganger tot
landingssnelheid, en de duur die het landend toestel op de baan zal vertoeven
om nog eens tot taxisnelheid te vertragen. Dit betekent dat de tijd die nodig
is tussen twee landende vliegtuigen voor het volgende toestel dat aan hogere
snelheid vliegt moet worden omgerekend in afstand, en dat deze afstand lang op
voorhand tussen alle opeenvolgende toestellen wordt ingesteld door de
verkeersleiding.
Inzoverre er door verschillende types aan
verschillende snelheden wordt gevlogen moet ook hiervoor de nodige variatie
worden voorzien. Bovendien vergen sommige zware types een extra bufferafstand
achter zich vanwege de sterke turbulentie die zij opwekken in de lucht, en
waardoor lichtere toestellen zouden onbestuurbaar raken.
Het is evident dat met dergelijke factoren in ieder
verkeerssysteem moet rekening worden gehouden, en dat dus ook de variatie van
het deelnemend verkeer een factor kan zijn die de globale capaciteit vergroot
of verkleint, als men deze in aantallen verkeerstoestellen per tijd uitdrukt.
Een ander beeld zou men dan kunnen bekomen door de capaciteit om te rekenen in
aantallen passagiers of tonnen cargo. Het is de taak van de beleidsmakers om op
voorhand of voor het ene of voor het andere te kiezen, of voor de beste
trade-off.
De meest voor de hand liggende factoren waardoor
actuele capaciteitswaarden kunnen fluctueren houden verband met enerzijds de
infrastructuur en anderzijds het weer. Maar zoals we gezien hebben heeft ook de
aard en aanwezigheid van het verkeer zelf daarop een verdere invloed.
Wat betreft de infrastructuur is het allereerst de
beschikbaarheid van het geheel of delen ervan, die bepaalt hoever de capaciteit
van het verkeerssysteem kan gaan. Ook is het zo dat in bepaalde omstandigheden
enkel specifieke configuraties van infrastructuur kunnen gebruikt worden. Een
voorbeeld is het gecombineerd gebruik van bepaalde startbanen en taxiwegen bij
bepaalde weersomstandigheden op een luchthaven. Het is nu eenmaal zo dat
vliegtuigen niet veilig kunnen landen of opstijgen met een te sterke zijwind of
staartwind. Dat is dan ook de oorspronkelijke reden waarom de meeste luchthavens
met meerdere startbanen zijn toegerust die elk in een overwegend andere
windstreek wijzen.
Maar ook binnen de marge van courante configuraties
van infrastructuuronderdelen kan het zijn dat één of meer elementen niet
beschikbaar zijn, hetzij door beschadiging, hetzij wegens normale
onderhoudswerken. Het spreekt vanzelf dat in zulke omstandigheden de algehele
capaciteit van het verkeerssysteem een nog lagere capactiteitswaarde kent. Het
volproppen met de normale verkeersdrukte voor dat moment zou enkel tot extra
vertraging en complicaties leiden om niet te spreken van gevaar.
Dan zijn er de weersomstandigheden. Bij overwegend
sterke zuid-westen winden is het in de luchtverkeersleiding geweten, dat de
golf aankomsten vanuit het noorden en de golf aankomsten vanuit het zuiden op
die dagen precies tegelijk boven België aankomen, waar die twee golven anders
min of meer na mekaar volgen in de tijd. Resultaat is dan een toegenomen drukte
waardoor extra vertraging ontstaat, aangezien al die vluchten netjes op hun afstand
achter mekaar moeten worden geleid om te kunnen landen.
Een gelijkaardig fenomeen kan men in de scheepvaart
min of meer verwachten als gevolg van getijden en bepaalde stromingen.
Het verdient aanbeveling tijdig op voorhand kennis te
hebben van al die factoren en er rekening mee te houden bij de
capaciteitsplanning, die normaal zou moeten vooraf gaan aan de feitelijke
verkeersplanning, zoals we verder zullen zien.
Een andere factor die een invloed op de restcapaciteit
kan hebben is de mate van bezetting van de parkeergelegenheden en dokken. Het
is weinig efficiënt bijkomend verkeer toe te laten in een systeem, als men weet
dat er geen plaats meer zal zijn om het te stationeren aan het einde van de
rit, en men het dan onverrichterzake moet doorsturen of terugsturen. Dat zorgt
dan alleen maar voor extra bezetting onderweg of in de lucht.
De capaciteit wordt in deze context uitgedrukt in
cijfers van ruimte (afstand) en tijd.
Het is ook mogelijk dat daarenboven snelheid wordt
weergegeven, en aantallen per tijd.
Wanneer men eenmaal de cruciale referentiepunten van
een verkeerssysteem kent dan wordt het mogelijk waarden toe te kennen aan de
capaciteitsvariabelen die met deze punten verband houden. Deze kunnen dan in
een eenvoudige tabel worden gezet, maar het is eveneens mogelijk om meerdere
van die tabellen op te stellen met andere cijfersets, waarbij elke tabel
verwijst naar een typisch algemeen verkeersscenario.
Zo kan de capaciteit van een startbaan bijvoorbeeld
worden uitgedrukt in termen van bezettingsduur voor landen of opstijgen,
landingssnelheid, benodigde afstand, en
globaal aantal toestellen per tijdseenheid. En deze waarden kunnen in
verschillende tabellen worden herhaald die overeenkomen met verschillende
standaard weertypen en de verschillende verkeersmodi en verkeerstypen.
De waarden van de capaciteitsvariabelen die in deze
tabellen worden gezet kunnen statistich worden afgeleid van ten velde gemeten basiswaarden.
Ook met aangepaste computersimulaties kunnen waarden worden gemeten.
Het gebruik van min of meer gedetailleerde
capaciteitstabellen laat toe om tijdig op voorhand de maximale
capaciteitswaarden te volgen voor maximale verkeersbezetting.
Beleidsmakers die jaarlijks of trimestrieel een
algemene min of meer beknopte strategische capaciteitstabel opmaken, doen dat
met de bedoeling een algemene richtlijn weer te geven voor mogelijke
verkeersplanning op termijn. Zij kunnen onmogelijk voorzien dat het
bijvoorbeeld een hele zomer lang niet gaat regenen, zodat de capaciteit van het
wegdek of van startbanen of andere buiten infrastructuur die keer veel hoger
zal liggen dan het jaargemiddelde. Het zou dan een verlies betekenen voor de
exploitatiehouders van het verkeerssysteem indien zij zich bij de dagelijkse
planning aan dat gemiddelde zouden houden.
De toepassing van gedetailleerde capaciteitstabellen
houdt in dat er eventueel ook dergelijke tabellen voor de verschillende
seizoenen worden gehanteerd. Hoe dan ook moeten de capaciteitswaarden voor
dagelijkse weerschommelingen in specifieke tabellen worden vastgelegd, die dan,
mits een conditionele input van omstandigheden, door een planningsysteem worden
geselectioneerd ter raadpleging. Een geautomatiseerd planning systeem voor
verkeer biedt hier aanzienlijke mogelijkheden.
Bij verkeersplanning komt het erop aan tijdig op
voorhand een aantal elementen een dusdanige volgorde toe te kennen dat globaal
het verkeerssysteem een maximale capaciteit kent, dat iedere deelnemer zo dicht
mogelijk bij zijn geplande tijden kan evolueren, en dat geen enkele deelnemer daardoor
een abnormaal lange wachttijd zou oplopen.
Het onderscheid tussen systeemcapaciteitsplanning
enerzijds en – op basis daarvan – concrete verkeersplanning anderzijds is
hierbij van vitaal belang.
Het Engelse woord ‘slot’ betekent ‘gleuf’ en wordt
doorgaans gebruikt om er een tijdsvork mee aan te duiden, waarbinnen een
gebeurtenis plaats moet vinden. Er zijn de zogenaamde ‘airport slots’, dat zijn
uren van de dag in een bepaald seizoen waarbinnen één of meer
luchtvaartmaatschappijen de toelating krijgen toegekend, om een aantal van hun
vliegtuigen te laten vertrekken of aankomen, vaak mits een vorm van betaling
voor de meest gunstige momenten van de dag. Over deze slots hebben we het hier
uitdrukkelijk niet.
In de tactische operationele verkeersplanning
gebruiken we het woord in een andere betekenis. Hier gaat het ook wel om
tijdsvorken, maar ze zijn doorgaans van een veel kleinere orde en ze worden
toegekend aan de op basis van eerder genoemde slots voorziene vluchten, wanneer
die hun effectief vliegplan hebben ingediend.
Het begrip wordt ook nog eens gebruikt door
Eurocontrol dat de vluchtconcentraties boven verschillende Europese gebieden
regelt en daar heet het dan CFMU slot. Dit zijn dan weer tijdsvorken die door
de Central Flow Management Unit on-line worden toegekend om op te stijgen. Ze
zijn meestal 20 minuten lang en er kunnen meerdere vluchten dezelfde slot
krijgen. Dat komt omdat puur verkeerstechnisch er theoretisch tot 20
opeenvolgende vertrekken zouden kunnen plaatsvinden in die 20 minuten.
Deze CFMU slots moeten we binnen onze context van
operationele verkeersplanning hier eerder beschouwen als tijdsklassen. Met dien
verstande dat zij wel een bindend effect hebben voor de vluchten in kwestie.
Dus met andere woorden, indien ons planningsysteem met de vertrektijden gaat
schuiven, dan moet dat binnen de grenzen van de CFMU slot gebeuren, die reeds
minstens 2 uur op voorhand is bekendgemaakt.
Zouden we daar toch nog willen buiten gaan, geen nood,
dan kan een extra coördinatie met de CFMU dat wel laten goedkeuren.
De ‘slots’ waar we het in de context van ons
verkeersplanningsysteem willen hebben zijn van een veel kleinere (in feite de
kleinste) orde van grootte. We nemen ze in de luchtvaart met een grootte van 1
tot 5 minuten, alnaargelang capaciteit en configuratie.
Het zijn dus op onze tijdsschaal de kleinste eenheden
van het raamwerk, waarmee we de geplande vertrek- of aankomsttijden van
vluchten na elkaar meten. Ze zullen dan ook uitsteken op de gradaties van de
tijdschaal op de achtergrond. Men zou kunnen slots kiezen in veelvouden van een
minuut om dat te voorkomen. Maar terwille van de capaciteit is het soms beter
ze net iets kleiner of groter te nemen, zodat ook een aantal seconden gaan
meetellen. Dat voorkomt dat door de som van ‘aftondingsseconden’ tussen de
ruimte van de deelnemers van de sequentie er per slot van rekening teveel
nodeloze wachttijd is opgebouwd, die per uur één of twee extra plaatsen zou
kunnen opleveren.
Voor de volledigheid melden we ook nog dat binnen de context
van deze studie gesproken zal worden van virtuele en definitieve slots. Met
virtuele bedoelen we dan tijdsvorken van de gegeven lengte voor een bepaalde
periode, waar normaal (nog) geen slots worden toegekend, zoals in de
pre-planningsfase. Definitieve zijn de uitdrukkelijk als zodanig gedefinieerde
slots, die al dan niet zijn ingenomen.
Met het oog op een vroege planning (pre-planning)
voeren we het begrip tijdsklassen in. Hiermeer wordt bedoeld dat de tijdsschaal
op dat moment nog niet wordt ingedeeld in individuele slots, maar wel in
clusters van slots. De default grootte van tijdsklassen binnen een bepaalde
periode is een vast veelvoud van de slotgrootte. Maar dit kan door de Traffic
Manager op voorhand worden aangepast.
Het gebruik van tijdsklassen laat toe op voorhand een
bepaald aantal verwachte vertrekken of aantkomsten binnen een zekere
tijdsspanne te plaatsen, zonder exact te weten welke hun volgorde zal zijn. Op
die manier wordt in feite al een aantal slots gereserveerd voor latere
invulling.
Bijvoorbeeld kan men om 09:00 uur al tijdsklassen van
15 minuten grootte reserveren voor de periode van 10:00 tot 11:00. Elk van die
vier tijdsklassen bevat dan drie potentiële slots van 5 minuten, of vijf
dergelijke slots van 3 minuten.
Hiermee is meteen ook de capaciteit voor die periode
gezet.
Indien nu bij het invullen van de geplande vertrekken
of aankomsten zou blijken dat een bepaalde tijdsklasse te klein is (er zouden
bijvoorbeeld tussen 10:00 uur en 10:15 geen drie maar vier of vijf werkelijke
vertrekken zijn gepland) dan kan die tijdsklasse worden verdubbeld ten koste
van de eerstvolgende, (zodat zij in dit geval plaats biedt voor zes vertrekken
met dezelfde slotgrootte). Dit komt erop neer dat de vluchten van de daarop
volgende tijdsklasse mee in deze tijdsklasse worden opgenomen. Als ook dat een
capaciteitsprobleem zou opleveren dan moet hiervan een signaal worden gegeven,
zodat manueel kan worden ingegrepen om bijvoorbeeld de slotgrootte te
verkleinen.
In ieder geval zal ook elk planningsysteem een signaal
geven wanneer één of meer van de geplande vertrekken of aankomsten door de
planning een overdreven vertraging wordt opgelegd. (‘Overdreven vertraging’ is
dan een vastgelegde waarde in die zin dat zij enerzijds bij het verkeerstoestel
in kwestie wordt gemeten en anderzijds als variable vergelijkingsparameter in
het systeem aanwezig is).
De nadruk ligt in deze studie hoofdzakelijk op de
tactische kant van verkeersplanning, dus het dagelijks gebruik, bijna uur na
uur van het verkeerssysteem, het operationeel aspect.
Uiteraard is hieraan een planning op tactisch niveau
vooraf gegaan die tot de bevoegdheid van de beleidsmakers behoort. Dit is de
fase van het bepalen van strategie en middelen, die wordt aangevuld door een
bijna routinematige jaarlijkse, halfjaarlijkse of trimestriële evaluatie en
update. De operationele dagdagelijkse planning is dus uiteraard van die
beleidsmaatregelen afhankelijk, in die zin dat haar mogelijkheden en grenzen
erdoor zijn vastgelegd.
Voorbeelden van capaciteitsbepaling op beleidsniveau
zijn de zogenaamde ‘airport slots’. Dit zijn getallen van potentiële
vertrektijden per uur van de dag, die worden toegekend aan de verschillende
luchtvaartmaatschappijnen die op de betreffende luchthaven actief zijn.
De verdeling van deze slots onder de deelnemende
maatschappijen laat hen op hun beurt toe om de algemene tijdstabellen op te
stellen voor het komend seizoen, waarvan dan ook anderen weer kunnen gebruik
maken voor hun eigen planning, zoals reisagentschappen en uiteindelijk de
passagiers zelf.
Zoals gezegd gaat het in dit hoofdstuk echter niet om
dat soort planning, maar wel om de operationele dagelijkse tactische planning
tot in detail, waar ter verwarring ook het begrip ‘slots’ wordt gehanteerd.
Maar hier gaat het dan om tijdseenheden die op de tijdsschaal worden ingevuld
voor de deelnemende vliegtuigen van verschillende maatschappijen die min of
meer dezelfde – ruimere – strategische luchthavenslots hadden toegewezen
gekregen. We komen hierop terug ondre de rubriek ‘slots’.
Het begrip continue capaciteitsplanning wordt hier als
een nieuw begrip ingevoerd waar het gaat om het voortdurend evalueren en
prognosticeren van de fluctuaties die de capaciteit van een systeem ondergaat
op basis van zich wijzigende omstandigheden (met name vooral infrastructuur
beschikbaarheid en weersgesteldheid).
Alvorens de deelnemende
voertuigen/vaartuigen/vliegtuigen aan een verkeerssysteem toe te voegen, is het
van het grootste belang om eerst en vooral de capaciteit van het systeem te
evalueren en eventueel aan te passen. Dit aspect van verkeersplanning wordt
doorgaans achterwege gelaten, zodat men dan achteraf niet alleen met
gevaarlijke crisissituaties en bijkomende complicaties krijgt af te rekenen,
maar bovendien met actuele capaciteitswaarden die nog lager liggen dan de
verlaagde waarde die men in zo’n geval op voorhand zou hebben gepland indien
continue capaciteitsplanning zou zijn toegepast. De reden hiervan is dat de
bijkomende belasting van overtollig verkeer in een systeem een extra
vertragingsfactor en zelfs een zekere blokkeringsfactor betekent.
Het is namelijk zo dat in een bepaald bezettingsgebied
waarvan de saturatiedrempel van het systeem de bovenmarge vormt, de doorstroming
van het verkeer in verhouding steeds trager en moeizamer (en niet in het minst
gevaarlijker) gebeurt, vergeleken met de bezettingszone daaronder.
Meestal is daarom voor bepaalde verkeerssystemen op
voorhand al een lange-termijn-capaciteitstudie op hoog niveau gedaan, en kent
men de werkelijke grenzen van het systeem, met de bedoeling daar steeds onder
te zullen blijven. Maar die schattingen zijn vaak aan de optimistische kant. Op
de middellange en vooral korte termijn kunnen algemeen vastgelegde capaciteitswaarden
bovendien in aanzienlijke mate fluctueren. Occasioneel kan de capaciteitswaarde
zelfs tijdelijk tot zo goed als nul dalen.
Daarom is het voor een goed dagelijks Traffic
Management belangrijk ten allen tijde op de hoogte te zijn van de parameterwaarden
waardoor de actuele capaciteit van het systeem wordt bepaald, en desgevallend tijdelijke
maatregelen te treffen om hetzij deze capaciteit op te trekken, hetzij de
verwachte verkeersstroom te beperken met het oog op de veiligheid en
efficiëntie.
Continue capaciteitsplanning bestaat erin dat
voortdurend tijdig op voorhand wordt uitgekeken naar de beschikbaarheid van
infrastructuur, hulpmiddelen en personeel, en
naar de verwachte weersomstandigheden, en dat deze worden gematcht aan
de verwachte verkeersdrukte of -modus van de beschouwde opeenvolgende perioden.
Er wordt dan gekeken in hoeverre bepaalde
capaciteitsparameters kunnen worden verhoogd (door bijvoorbeeld tijdelijk meer
hulpmiddelen en/of personeel te mobiliseren) dan wel in hoeverre de opgegeven
verkeerswaarden moeten worden verlaagd. Deze evaluatie kan uiteraard in twee
richtingen gebeuren, zodat bij capaciteit hoger dan eerder verwacht
hulmiddelen/personeel kunnen verminderd worden, of het aantal toegelaten
voertuigen/vaartuigen/vliegtuigen verhoogd.
Dergelijke planning laat bovendien een efficiënte
inpassing toe voor onderhoudswerken en allerhande inspecties van de staat van
infrastructuur en hulpmiddelen.
Concreet komt continue capaciteitsplanning erop neer
dat de Traffic Manager de waarden van slots, tijdsklassen enzovoort laat
variëren in functie van de verwachte verkeersmodus en van de status van
infrastructuur en weersomstandigheden. Het is de bedoeling dat hij hierin wordt
bijgestaan door de beschikbaarheid van tabellen of automatische berekeningen,
die default uitkomsten bieden voor de in te stellen capaciteitswaarden voor een
aantal typische samenlopen van omstandigheden (scenario’s).
De scenario’s worden op voorhand bepaald, voor het
planningsysteem in werking treedt, en ook de ertoe behorende instellingswaarden
zijn vooraf uitgerekend en gecalibreerd. Dit laatste kan op basis van
statistieken.
Bovendien kan een zelflerend systeem dergelijke referentiestatistieken
gaandeweg zelf opstellen en bijhouden.
Tenslotte is het ook nog zo dat deze statistieken op
hun beurt een terugkoppelend effect kunnen hebben naar de lange termijn
planning, (voor update van de strategische capaciteit en planning op
beleidsniveau).
Voor praktische operationele toepassingen beschouwen
we hier na capaciteitsplanning nog drie hoofdfasen van eigenlijke verkeersplanning.
Deze hebben de feitelijke bedoeling het aangeboden verkeer systematisch beter
in te passen in het opgesteld raamwerk van de capaciteitsplanning. Elk van deze
fasen laat toe om voor die periode een aantal typische noodzakelijke, en dan
nog mogelijke, wijzigingen aan te brengen, die zowel de gebruiker als het
rendement van het systeem ten goede komen.
Het raamwerk waarin het zich aanbiedend verkeer dan op
voorhand zal worden ingepast, binnen de gestelde bereik horizon, is opgesteld
op basis van de tijdsschaal en de lengte van de ‘slots’ die op hun beurt werd
bepaald door de capaciteitsplanning.
Zodoende kan men de capaciteitsplanning ook het
opstellen van het ‘lege kader’ noemen, waarin concrete namen van verkeerstuigen
zullen komen voor de komende periode.
Naarmate het ‘lege kader’ meer in overeenstemming is
met de reële capaciteit van ieder moment dat het weergeeft, zal ook de planning
realistisch uitvoerbaarder zijn, en komt men dus tegemoet aan de vraag naar
optimaal rendement, hoge punctualiteit en minimale vertraging, die impliciet of
expliciet aan elk verkeerssysteem gesteld wordt.
Uren op voorhand weet een gebruiker van het
verkeerssysteem nog niet helemaal precies op soms tientallen minuten na,
wanneer het vaartuig of vliegtuig precies zal kunnen vertrekken of aankomen.
Men kan best een targettiming hebben vastgesteld, maar is in de praktijk
afhankelijk van een aantal externe factoren, zoals laden van cargo, fuel,
catering en het boarden van de passagiers. Al deze behandelingen vormen min of
meer losstaande procedures, die in het beste geval allemaal dezelfde target
vertrektijd als referentie nemen, maar waar gemakkelijk onvoorziene
omstandigheden tussen komen.
Het is pas als men feitelijk bezig is, dat het
duidelijk wordt hoeveel tijd bepaalde behandelingen nog zullen vergen. En onvoorziene
omstandigheden zoals technische probleempjes of problemen en zelfs het te laat
aankomen van het vertrekkensklaar te maken toestel zelf zijn legio.
Van de kant van de vervoersmaatschappij of handler kan
best al een heleboel pre-planning worden gedaan voordat het toestel in kwestie
beschikbaar is. Soms wordt ook gewoon beslist een ander toestel voor dezelfde
rit te reserveren. Al dit soort planning is typisch voor de dispatch-afdeling
van de vervoersmaatschappij in kwestie. Hun beslissingen zijn deels ook
gebaseerd op informatie over de tactische planning.
Het verkeerssysteem als geheel heeft doorgans met
talloze vervoersmaatschappijen te maken en dito verkeerstoestellen. Dit
betekent aan de ene kant dat het een hopeloze zaak is al deze toestellen op dit
uur reeds precies hun beste plaats in het rijtje te geven, maar anderzijds
houdt deze gang van zaken ook een enorme kans in om toestellen van plaats te
wisselen, zodra er informatie binnenkomt over mogelijke vertraging vanwege de
vervoersmaatschappij. Met andere woorden in deze periode in de tijd is er nog
heel wat flexibiliteit mogelijk in het opstellen en aanpassen van de denkbeeldige
verkeersvolgorde.
In de praktijk zullen we dus in de
pre-planningsperiode niet teveel belang hechten aan de volgorde als zodanig
(toewijzing van de uiteindelijke ‘slots’), maar eerder een algemene tijdsklasse
toewijzen voor de geplande toestellen. De tijdsklassen zijn hier van de
grootte-orde tussen 20 en 30 minuten, en we weten aan aantal en grootte van de
capaciteitsslots, hoeveel toestellen we dan in elk van die tijdsklassen kunnen
persen.
Concreet is dit de periode waar verschillende
deelnemersgroepen zoals maatschappijen en handlers nog gemakkelijk kunnen beslissen
om een bepaald verkeerstoestel in een andere tijdsklasse te zetten. Deze kan
dan zowel vroeger als later zijn. Dergelijk voorstel kan eveneens uitgaan van
de kant van de Traffic Manager. Met het totaaloverzicht dat hij dankzij de
geautomatiseerde traffic sequence management tool voor zich heeft kan hij
gemakkelijk combinaties van voorstellen coördineren voor meerdere toestellen,
om ze alle de best mogelijke plaatsing in de tijd te garanderen. Daarbij kan
zelfs over verschilende planningperiodes heen worden gewerkt.
De juiste horizon van deze fase moet empirisch worden
verbeterd, maar laat in ieder geval een interactie van ‘tentative planning’ toe
tussen de verschillende partijen, meer bepaald de verkeersleiding en de
maatschappijen. De verkeersleiding kan op basis van de verhouding voorziene capaciteit/geplande
bezettingsgraad laten omrekenen wat de waarschijnlijk gemiddelde vertraging
voor de verschillende tijdsklassen van de periode in kwestie zal zijn. Op basis
hiervan kan een maatschappij dan beslissen om één of meer toestellen uit die
klasse te halen en naar een gunstigere klasse over te dragen. Die keuze bepalen
zij zelf op basis van interne gegevens (waarschijnlijkheid dat het aankomend toestel
op tijd zal zijn, of dat de handling vlot zal verlopen enzovoort). Op basis van
het nieuwe voorstel wordt dan een optimale vertrektijd bepaald door de planning
van de verkeersleiding.
Voor de goede communciatie wordt een procedure
uitgeschreven waaraan alle deelnemende partijen zich zullen houden, en die ook
per ICT wordt vastgelegd.
Een vergelijkbare procedure is reeds in testfase in
Brussel Nationaal voor een later moment in het tijdsschema en heet de TOBT
(Target Off Block Time) procedure. De uitwisselingsberichten kunnen aangepast
worden.
In de planningperiode van omstreeks een uur tot
twintig minuten voor referentietijd, wordt ervan uitgegaan dat de deelnemers
van de verkeersstroom zich voor het grootst mogelijk percentage binnen de hun
dan toegewezen tijdsklasse zullen houden (eventueel tegenover penalisatie met
ongunstig latere tijdsklassen). In deze tijdsperiode wordt het daarom mogelijk
om meerdere verkeersstromen in elkaar te passen, die uiteindelijk van eenzelfde
passagepunt zullen gebruik maken zoals een sluis, een rotonde, een station of
een startbaan, en die desgevallend tot verschillende verkeerstypen behoren,
zoals aankomens, vertrekkend, doorgaand.
In de eigenlijke planningperiode zijn er niet alleen
betere gegevens beschikbaar over het deelnemend verkeer, maar ook van de
omstandigheden van het verkeerssysteem. Daarom kan hier een vernauwing van de
tijdsklassen worden toegepast, zodat een duidelijker opsplitsing van de
deelnemers in de tijd wordt gehanteerd. Waar men in de vorige periode
bijvoorbeeld tijdsklassen van 20 minuten hanteerde, met daarin bijvoorbeeld 7
of 8 slots, kan men hier misschien over gaan tot de helft, met voor elke tien
minuten 3 à 4 slots. Hetgeen erop neer komt dat bijvoorbeeld van de 8
deelnemers die in de tijdsklasse van 10:20 tot 10:39 voorkwamen er nu 4 in de
tijdsklasse van 10:20 tot 10:29 komen, en de vier andere in de tijdsklasse van
10:30 tot 10:39.
Dit betekent nog niet noodzakelijk dat alle deelnemers
daar zullen blijven, mogelijk zullen er gaandeweg nog één of twee van klasse
veranderen, maar in ieder geval is er nu al weer iets meer duidelijkheid en
zekerheid qua planning, dan in de voorgaande fase.
Vanzelfsprekend blijft ook in deze fase de
interactiemogelijkheid tussen verkeersplanning en maatschappijen of handlers
van toepassing. Alleen zullen er iets andere regels aan het gebruik ervan
verbonden zijn.
Pas binnen de laatste tijdshorizons worden de
deelnemers op hun definitieve plaats in de volgorde gezet. Dit kan nog altijd
min of meer geleidelijk aan gebeuren aan de hand van een definitie van
sub-perioden, maar bedoeling is dat het planningsysteem niet veel meer aan deze
volgorde verandert, wanneer ze eenmaal op basis van betrouwbare gronden is in
elkaar gezet.
Het in volgorde zetten van de geplande deelnemende
verkeerstuigen noemen we sequensen (van het Engelse woord sequence).
In deze fase zijn tamelijk precieze gegevens
beschikbaar over de evolutie van elk deelnemend verkeerstuig of van de
vordering van zijn individueel reisplan. Dit maakt dat we nu tot op de minuut
nauwkeurig kunnen uitmaken wat haalbaar is in de nabije toekomst.
Uitzonderingen daargelaten, zal dit vrij goed overeenkomen met wat eerder is
gepland geweest, voor zover we daar al van betrouwbare, volledige en precieze
gegevens konden gebruik maken. In deze fase worden die in principe alleen nog
bevestigd of minimaal aangepast.
Het hele planningsysteem werkt als een soort trechter
waarin we van tamelijk ruime gegevens naar steeds nauwere waarschijnlijkheid
toe werken, om tenslotte te eindigen op één enkele lijn, en dat is dan de
komende verkeersstroom.
Op de verschillende hoogtes van de verkeerstrechter
zijn verschillende gradatielijnen getrokken om zones af te bakenen waarin
bepaalde toepassingsregels en waarden voor de bewerking gelden, die de
verfijning van het eindresultaat in de hand moeten werken.
Op een geringe afstand van het nu moment in de
toekomst, zo’n 10 à 15 minuten voor een vliegtuigvertrekplanning, geldt dat
tenzij heirkracht niets meer automatisch wordt aangepast aan de opgestelde
sequentie.
In deze slotfase van de planning kan alleen de
operator van het systeem nog manuele wijzigingen invoeren, indien nodig geacht.
Een verkeerssysteem is een dynamisch geheel. Het is
meestal niet zo dat men eerst even rustig een volledig gedetailleerd
voorrangsplan kan opmaken en daarna de hele zaak in gang zetten. Meestal is er
al heel wat aan de gang, terwijl men als beheerder van zo’n systeem moet pogen
er enige orde en regelmaat in te krijgen. Het is zoals een wiel vervangen aan
een wagen die aan honderdtwintig per uur over de autostrade raast.
Om het planningsproces enige kans van slagen te geven,
door het realistisch te houden, moet er dus rekening worden gehouden met heel
wat wijzigingen onderweg, die voortkomen uit de interacties van de
verschillende elementen van het verkeerssysteem.
Deze elementen zijn reeds in het eerste hoofdstuk
beschreven. We gaan ze dus niet echt herhalen, maar het volstaat in te zien dat
wijzigingen onderweg het gevolg kunnen zijn van veranderingen in gedrag van
individuele verkeerstuigen, van de systeemcapaciteit, of van de aard van het
verkeer als geheel.
Noteer dat een geautomatiseerd planningsysteem op
zichzelf een belangrijk onderdeel wordt dat ook voor onvoorziene wijzigingen
kan zorgen. Het volstaat dat bijvoorbeeld een belangrijke informatiebaan
uitvalt, of dat module die weersomstandigheden omrekent op hol slaat, dan zal
dit ongetwijfeld voor de nodige interacties zorgen. Voor dergelijke gevallen moet
een planningsysteem dan ook toegerust zijn op de terugval tot ‘lagere modi van
service’. Dit kunnen de vroegere versies van hetzelfde systeem zijn, waar
bepaalde functionaliteiten nog niet waren in opgenomen, en waar de
capaciteitsberekening dus met een ruimere marge werkte. Maar daar willen we het
nu even niet over hebben.
Hier gaat het over de normale te verwachten
interacties van de verkeersevolutie, van de geplande wijzigingen in
beschikbaarheid van infrastructuur, of van het verkeer als zodanig.
Individueel verkeer
Op elk moment van de tijdsschaal kan de individuele
planning van een verkeerstuig gewijzigd moeten worden. Daarbij zijn drie
hoofdmogelijkheden: het wordt vervroegd, het wordt verlaat, het wordt afgelast.
Verder kan het ook nog vervangen worden door een ander verkeerstuig.
De tijdsschaal moet dus die mogelijkheid voorzien,
samen met de daaraan gekoppelde manier van doen. Als bijvoorbeeld een deelnemer
wordt naar achter geschoven, gebruiken we daarvoor dan een toevallig lege slot?
Op die manier zou hij wel eens heel erg ver naar achter geschoven kunnen
worden. Of kiezen we ervoor om al de anderen één plaats verder te schuiven tot
de eerst vrije (virtuele of gedefinieerde) slot. Of maken we een regel met een
combinatie van beide?
Belangrijk hierbij is ook te onthouden dat
vervoersmaatschappijen commerciële instellingen zijn, die geen verlies dulden.
Als we dus een regel hebben opgesteld dat anderen hierdoor ook wat worden
opgeschoven, dan eisen de vertegenwoordigers van de betreffende maatschappijen
dat zij hun eerdere plaats terug kunnen innemen, indien de reden tot vertraging
weer ongedaan zou raken. Zij willen voorkomen dat hun toestel niet onbeperkt
naar achter toe gaat surfen bij iedere verandering in de lijst. Integendeel,
zodra door een volgende wijziging hun voorgaande plaats weer zou vrijkomen,
wensen zij die onverwijld terug in te nemen, zeker als er nog voldoende tijd
over is voor de verdere voorbereidingen van de reis.
Voor de verkeersplanner kan het nuttig zijn tot op
zekere hoogte op voorhand om de zoveel tijdsklassen één of meer virtuele slots
vrij te houden gedurende een zekere tijd, juist met het oog op mogelijke
onvoorziene opduikers, maar ook om een zekere veerkracht in de sequentie te
houden voor gevallen zoals hierboven beschreven.
De interactie waar we het hier over hebben kan in twee
richtingen, dus ook van de verkeersplanner naar de individuele deelnemer toe.
Zo kan het nodig zijn dat bij de planning om puur verkeerstechnische reden een
vliegtuig zover naar achter in de tijd wordt verschoven, dat het daardoor
buiten zijn CFMU slot raakt. In zo’n geval voorziet de procedure dat de
verkeersplanner eerst zelf voor een nieuw passend CFMU slot zorgt. Dit vergt
dan in feite een multipele interactie (namelijk ook nog eens met de CFMU).
Nuttig om weten is dat de CFMU bezig is met het
uitwerken van nieuwe soorten berichten voor dergelijk gebruik. Deze worden via
de gangbare data-kanalen uitgewisseld.
Beschikbaarheid van
infrastructuur
Verkeersmodus